ECLI:NL:RBDHA:2025:9706

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
C/09/685293 / FT RK 25/497 en C/09/685296 / FT RK 25/499
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake verzoek om voorlopige voorziening tegen woningontruiming in het kader van schuldsanering

In deze zaak hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een voorlopige voorziening te treffen tegen de ontruiming van hun woning door de coöperatie [coöperatie] UA. De ontruiming was aangezegd voor 19 mei 2025, wat een bedreigende situatie voor hen creëerde. De rechtbank heeft op 16 mei 2025 een tussenvonnis uitgesproken waarin de ontruiming werd verboden totdat er een eindbeslissing op hun verzoek was genomen. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben aangegeven dat zij bezig zijn met een minnelijk schuldsaneringstraject en dat zij de huurtermijnen, hoewel te laat, hebben voldaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisende situatie en dat de belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zwaarder wegen dan die van de verweerster. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek tot voorlopige voorziening toe te wijzen voor een periode van vier maanden, met de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen worden voldaan. De beslissing is openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/685293 / FT RK 25/497, C/09/685295 / FT RK 25/498, C/09/685296 / FT
RK 25/499, C/09/685298 / FT RK 25/500
beschikking op grond van artikel 287 lid 4 van de Faillissementswet van 30 mei 2025
[naam 1],
en
[naam 2],
beiden wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ,
tegen
[coöperatie] UA,
gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,
hierna: verweerster,
gemachtigde: Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 19 mei 2025 wilde verweerster de woning van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] ontruimen. Hierdoor is voor hen een bedreigende situatie ontstaan. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij de ontruiming voor zes maanden wordt verboden. Hierdoor zijn zij in de gelegenheid om het minnelijk schuldsaneringstraject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De procedure

1.1.
Op 16 mei 2025 hebben de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij hebben zij ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2.
Het verzoek houdt in dat verweerster wordt verboden om de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) [plaats] te ontruimen. Bij vonnis van 9 januari 2024 heeft de kantonrechter de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] veroordeeld tot ontruiming van de door hen van verweerster gehuurde woning. Bij exploot van 25 april 2025 is voor de derde keer aangezegd dat ontruiming van de woning zal plaatsvinden op 19 mei 2025.
1.3.
De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 16 mei 2025 verweerster verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] een eindbeslissing is genomen.
1.4.
Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 27 mei 2025 om 10:00 uur. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam 1] , bijgestaan door zijn dochter,
- de heer mr. J. Pearson, van JAW Advocaten,
- mevrouw [naam 3] en mevrouw [naam 3] , schuldhulpverleners van gemeente Den
Haag.
- mevrouw [naam 2] is niet ter zitting verschenen.
1.5.
De gemachtigde van verweerster is opgeroepen voor de zitting, maar is niet verschenen.

2.De beoordeling

Voorlopige voorziening ex artikel 287b Fw

2.1.
De voorlopige voorziening van artikel 287b FW heeft tot doel om een soort adempauze te bereiken die de schuldenaar in staat moet stellen het minnelijk traject voort te zetten om met zijn schuldeisers een regeling voor zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden (Kamerstuk I 2006-2007, 29 942 C, p. 5). Een voorlopige voorziening wordt uitgesproken voor de duur van maximaal 6 maanden (zie art. 287b lid 5 Fw).
2.2.
Bij beschikking van 27 maart 2024 heeft de rechtbank al eerder – als voorlopige voorziening ex artikel 287b Fw – verweerster verboden om tot ontruiming van de woning over te gaan. Dit onder de voorwaarde dat de lopende huurtermijnen tijdig worden betaald. Tevens is bepaald dat die voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken, maar
in ieder geval na 6 maanden vervalt.
2.3.
Op 13 mei 2024 heeft de rechtbank eenzelfde voorlopige voorziening van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] tegen de aangezegde ontruiming van 13 mei 2024 afgewezen omdat de beschikking van 27 maart 2024 nog van kracht was. Mevrouw [naam 2] heeft ter zitting op 13 mei 2024 haar verzoek ingetrokken.
2.4.
De behandeling van de WSNP-verzoeken van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] is op 7 oktober 2024 niet ontvankelijk verklaard omdat géén verslag of een compleet WSNP-verzoek bij de rechtbank was ingediend.
2.5.
Zoals uit het bovenstaande blijkt is op 27 maart 2024 al een voorlopige voorziening gegeven waarbij ontruiming van de woning is verboden, voor de duur van maximaal
6 maanden. De maximale termijn voor die voorlopige voorziening verstreek op 27
september 2024. Binnen de gestelde termijn is géén verslag of een compleet WSNP-verzoek bij de rechtbank aangeleverd waardoor de voorlopige voorziening verviel. Die voorlopige voorziening had toen 6 maanden gegolden. Dit betekent dat reeds voor de volledige termijn van artikel 287b lid 5 Fw van de voorlopige voorziening gebruik is gemaakt. Het opnieuw geven van eenzelfde voorlopige voorziening zou inhouden dat de maximale termijn van artikel 287b lid 5 Fw wordt overschreden. De wetgever heeft een termijn van 6 maanden voldoende geacht om de schuldenaar in staat te stellen met zijn schuldeisers een regeling van zijn schulden te bereiken c.q. af te ronden. Hoewel in de wet niet is bepaald dat een moratorium slechts één keer kan worden verleend, past een tweede moratorium niet bij de wel in de wet geregelde maximale termijn van zes maanden. Dit maakt dat het verzoek niet toewijsbaar is op grond van artikel 287b Fw.
Voorlopige voorziening ex artikel 287 lid 4 Fw.
2.6.
Gezien de inhoud van de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, zal de rechtbank
het ingediende verzoek aanmerken als een verzoek ex artikel 287, lid 4 Fw.
2.7.
Namens de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] is een WSNP-verzoek ingediend.
Is sprake van een spoedeisende situatie?
2.8.
De rechtbank stelt vast dat sprake is van een spoedeisende situatie. Op 19 mei 2025 stond de woningontruiming aangezegd.
2.9.
Sinds de voorlopige voorziening van 27 maart 2024 is de situatie aanzienlijk gewijzigd. De heer [naam 1] heeft inmiddels een baan in loondienst en werkt fulltime. De afgelopen periode is de administratie van de voorheen gedreven vennootschap onder firma bijgewerkt en is voldaan aan de aangifteplicht bij de belastingdienst. Er kan dan ook gesproken worden van een stabiele situatie. De heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] zijn door Zuidweg en Partners verwezen naar de gemeentelijke schuldhulpverlening in Den Haag. De huur van de maanden januari 2025 tot en met mei 2025 is volledig, zij het te laat, voldaan. De heer [naam 1] heeft uitgelegd dat dit komt doordat zijn salaris twee maanden later werd uitbetaald. Vanaf 22 mei 2025 is sprake van budgetbeheer door de Gemeente Den Haag, waardoor de tijdige voldoening van de vaste lasten is verzekerd. Tijdens de zitting heeft de schuldhulpverleenster van de gemeente aangegeven dat zij druk bezig is met het inventarissen van de schulden en dat getracht wordt om binnen 3 tot 4 maanden een minnelijk aanbod aan de schuldeisers te doen.
Belangenafweging
2.10.
Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] en die van verweerster.
2.11.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van verweerster. De belangen van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] bij het kunnen beschikken over woonruimte spreken voor zich. Het belang van de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] is ook gelegen in (een kans op) een schuldenvrije toekomst via het succesvol doorlopen van een minnelijk - en eventueel wettelijk schuldsaneringstraject. Daarbij weegt ook mee dat de heer [naam 1] en mevrouw [naam 2] de zorg dragen voor drie inwonende minderjarige kinderen. Ook het belang van verweerster om haar vordering betaald te krijgen en niet verder te laten oplopen, spreekt voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad: in de eerste plaats is voldoende gegarandeerd dat de vordering van verweerster niet verder oploopt. Daar komt bij dat ook verweerster gebaat is bij een geslaagde minnelijke regeling en die is alleen mogelijk in (voldoende) stabiele, niet bedreigende omstandigheden.
2.12.
Gelet op de eerdere gegeven voorlopige voorziening zal de rechtbank het verzoek toewijzen voor een periode van 4 maanden.
2.13.
Op het ingediende WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De (verdere) behandeling van het WSNP-verzoek zal plaatsvinden op
15 september 2025 om 9:30 uur, onder de voorwaarde dat 10 dagen voor voornoemde datum een compleet WSNP-verzoek is ingediend.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verbiedt [coöperatie] UA tot ontruiming van de woning op het adres [adres] ( [postcode] ) [plaats] over te gaan;
  • bepaalt dat deze voorziening slechts geldt onder de voorwaarde dat
  • bepaalt dat deze voorziening geldt totdat de uitspraak op het WSNP-verzoek in kracht van gewijsde is gegaan of dit verzoek is ingetrokken;
  • bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2025.