ECLI:NL:RBDHA:2025:9668

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL25.8122 NL24.39977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling en de afwijzing daarvan door de minister

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 23 mei 2025, wordt de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling behandeld. De minister heeft de aanvraag niet in behandeling genomen omdat deze niet compleet was. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. D.W.M. van Erp, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat eiser niet alle benodigde medische informatie heeft overgelegd. De rechtbank benadrukt dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het aanleveren van een compleet dossier en dat hij voldoende tijd heeft gekregen om dit te doen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij niet in staat was om de benodigde informatie te verkrijgen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep ongegrond is verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.8122 (beroep) en NL24.39977 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. R.V. Bekker).

Samenvatting

1.1.
Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de aanvraag van eiser. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser.
1.2.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de minister de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel medische behandeling. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 september 2024 niet in behandeling genomen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (vovo) ingediend. Met het bestreden besluit van 27 januari 2025 is het bezwaar van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens heeft eiser verzocht om het al ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening aanhangig te maken in onderhavig beroep.
2.3.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.4.
Eiser is wegens betalingsonmacht vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 17 april 2025 samen met het door eiser ingediende beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier humanitair niet tijdelijki, op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, mr. C.T.W. van Dijk als waarnemer van de gemachtigde van eiser, mevrouw K. Lazar als tolk en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

(De totstandkoming van) het bestreden besluit
3. Eiser heeft op 19 april 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘medische behandeling’. Bij de beoordeling van dergelijke aanvragen wordt de minister over de medische aspecten geadviseerd door het Bureau Medische Advisering (BMA). Om een advies bij het BMA op te vragen zijn medische gegevens nodig van alle medische behandelaars. Eiser heeft geen medische informatie van één van zijn medische behandelaars, internist [naam] , overgelegd. De aanvraag van eiser is volgens de minister daarom onvoldoende onderbouwd en kan niet worden beoordeeld. De minister neemt de aanvraag hierom dan ook niet in behandelingii. Hierbij wijst de minister erop dat eiser ruim voldoende tijd heeft gekregen om alle gevraagde informatieiii te overleggen. De minister heeft eiser namelijk verschillende kereniv een termijn gegeven om deze gegevens aan te leveren en zijn aanvraag compleet te maken. Ook wijst de minister er in dit verband op dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het overleggen van een compleet medisch dossier en het opvragen van de benodigde medische gegevens en informatie bij zijn behandelaars.

Heeft de minister de aanvraag buiten behandeling mogen stellen?

4. Eiser is van mening dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Hij voert hiertoe aan dat hij voor het overleggen van medische stukken afhankelijk is van zijn behandelaars en dat hij er alles aan heeft gedaan om de benodigde stukken te verkrijgen en te overleggen. Ook vindt eiser dat de minister ook zonder de informatie van internist [naam] voldoende informatie had voor een gedegen beoordeling van zijn aanvraag en het BMA daarom om advies had moeten vragen.
5. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag van eiser in redelijkheid niet in behandeling heeft genomen omdat de aanvraag niet compleet is. Eiser heeft niet alle (door hem opgegeven en) benodigde medische gegevens (compleet) overgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat de medische informatie van internist [naam] ontbreekt. De minister wijst in dit kader niet ten onrechte op de eigen verantwoordelijkheid van eiser om tijdig alle benodigde stukken aan te leveren.v Eiser heeft hier van de minister ook ruimschoots de gelegenheid toe gekregen. Eiser is meermaals uitstel geboden om zijn aanvraag te completeren. Dat eiser ter verkrijging van de informatie afhankelijk is van zijn behandelaars doet hieraan niet af. Dit ligt immers binnen de risicosfeer van eiser en komt dan ook voor zijn rekening. Eiser is gedurende de procedure bijgestaan door zijn gemachtigde en Vluchtelingenwerk en stond er dus niet alleen voor. Het is bovendien aan eiser zelf om het moment van zijn aanvraag te kiezen. Hij had kunnen wachten totdat hij de medische gegevens compleet had. Dat heeft eiser niet gedaan, wat voor zijn rekening en risico komt.
6. Ook heeft de minister geen gehoor hoeven geven aan het verzoek van eiser om zijn aanvraag zonder de informatie van internist [naam] voor te leggen aan het BMA. De minister heeft mogen oordelen dat een gedegen advies zonder deze informatie niet mogelijk was. Hierbij acht de rechtbank van belang dat eiser internist [naam] bij zijn aanvraag als één van zijn medische behandelaars heeft opgegeven en gedurende de procedure niet heeft aangegeven dat niet langer sprake was van behandeling door deze internist. Evenmin is door eiser expliciet aangeven dat of waarom informatie van deze behandelaar niet meer van belang zou zijn voor de beoordeling van zijn medische situatie. Ook de omstandigheid dat eiser bij brief van 5 september 2024 nog om uitstel heeft verzocht voor het overleggen van de ontbrekende informatie duidt er niet op dat deze informatie niet langer relevant was. De minister heeft er in dit verband in het verweerschrift niet ten onrechte op gewezen dat uit het eerdere BMA-advies van 16 juni 2023 blijkt dat de gegevens van internist [naam] wel bij dat advies zijn betrokken. Gelet hierop kon het, mede om de voortgang of verandering in de medische situatie van eiser vast te kunnen stellen, te meer van belang zijn om te verlangen dat ook deze informatie wordt verstrekt. De beroepsgrond faalt.
Is er sprake van schending van de hoorplicht?
7. Eiser stelt zich onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verder op het standpunt dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord in de bezwaarprocedure.
8. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In dit geval heeft de minister eiser niet gehoord omdat het bezwaar volgens de minister kennelijk ongegrond wasvi. Een bezwaar is kennelijk ongegrond als van tevoren duidelijk is dat het bezwaar niet tot een ander besluit kan leiden dan het oorspronkelijke besluit. Of dit zo is, wordt beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift, samen met de motivering van het oorspronkelijke besluit. De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid van het horen van eiser kon afzien. Eiser heeft in de bezwaargronden niet duidelijk gemaakt dat en waarom de aanvraag wel compleet was toen het oorspronkelijke besluit werd genomen of dat er voldoende informatie was om zijn aanvraag te beoordelen. Volgens de rechtbank heeft de minister eiser daarom niet hoeven horen in bezwaar. Het beroep slaagt niet. .

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Daarom wordt ook het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van drs. C.L.W. Slycke - van Dort, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2025

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan voor zover het de hoofdzaak betreft een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Zaak NL24.51827.
ii Op grond van artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
iii Zoals benoemd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) en het Protocol BMA van 31 oktober 2023.
iv Namelijk op 25 april 2024, 20 juni 2024, 16 juli 2024, 30 juli 2024, 20 augustus 2024 en 05
september 2024.
v Zie ook Protocol BMA van 31 oktober 2023, p. 8 en 9.
vi op basis van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb,