ECLI:NL:RBDHA:2025:9647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
2 juni 2025
Zaaknummer
NL25.662 en NL25.664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de vaststelling van geen rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht en de verwijderingsmaatregel

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Roemeense nationaliteit, tegen de vaststelling van de minister van Asiel en Migratie dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Dit besluit is genomen in het primaire besluit van 10 september 2024 en bevestigd in het bestreden besluit van 18 december 2024. Eiser heeft sinds mei 2024 niet meer gewerkt en leidt een zwervend bestaan, wat heeft geleid tot twijfels over zijn middelen van bestaan. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat partijen het daarmee eens waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister ten onrechte heeft bepaald dat eiser naar Roemenië moet terugkeren, aangezien het hier gaat om een verwijderingsbesluit en niet om een terugkeerbesluit. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand, omdat de minister terecht heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft. De rechtbank concludeert dat de verwijderingsmaatregel niet onduidelijk is en dat de minister niet verplicht was om een belangenafweging te maken bij het vaststellen van de vertrektermijn. Eiser heeft geen concrete feiten aangedragen die een langere vertrektermijn rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit voor zover het de terugkeer naar Roemenië betreft, en laat het besluit voor de rest in stand. Eiser moet Nederland verlaten binnen de gestelde termijn. De rechtbank wijst ook op de proceskostenvergoeding van € 1.814,- aan eiser, en verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, nu er uitspraak is gedaan in het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.662 (beroep) en NL25.664 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: Ch. R. Vink).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen verweerders vaststelling dat hij geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Verweerder heeft dit vastgesteld in het primaire besluit van 10 september 2024. Met het bestreden besluit van 18 december 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven. Ook beoordeelt de voorzieningenrechter in deze uitspraak het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting. [1]

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Roemeense nationaliteit en is geboren op [datum] 1995. Eiser stelt in 2020 naar Nederland te zijn gekomen en hier tussen 2020 en 2024 te hebben gewerkt.
2.1.
Eiser heeft sinds mei 2024 niet meer gewerkt, leidt een zwervend bestaan en is meerdere malen in aanraking gekomen met de politie vanwege het plegen van overlast op straat. Hierdoor is twijfel ontstaan of eiser genoeg middelen heeft om van te leven en is onderzocht of eiser voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf die gelden voor Unieburgers na de vrije termijn van drie maanden. [2] Eiser verblijft langer dan drie maanden in Nederland, is werkloos en studeert niet. Niet is gebleken dat hij werkzoekend is en dat hij voldoende middelen van bestaan heeft. Verweerder heeft daarom aan eiser een verwijderingsmaatregel opgelegd. Verweerder heeft het belang van eiser om in Nederland te mogen verblijven afgewogen tegen het belang van de Staat, en heeft die belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en noemt – kort gezegd – het volgende. Ten eerste stelt eiser dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat eiser naar Roemenië moet gaan. Ook als de verwijderingsmaatregel terecht was, hoeft eiser alleen Nederland te verlaten omdat nergens uit blijkt dat hij bij een verwijderingsmaatregel specifiek naar zijn land van herkomst moet gaan. Verder betoogt eiser dat niet duidelijk is hoe hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk en effectief moet beëindigen, zeker nu eiser dak- en thuisloos is. Daarover heeft verweerder een actieve informatieplicht. Tot slot heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt bij het opleggen van de vertrektermijn en niet uitgelegd waarom de vertrektermijn één maand is en niet langer.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
De verwijderingsmaatregel gericht op Roemenië
4. De grond dat verweerder niet in het bestreden besluit mocht opnemen dat eiser naar Roemenië moet vertrekken, slaagt. De rechtbank is met eiser eens dat het hier gaat om een verwijderingsbesluit en niet om een terugkeerbesluit en dat verweerder ten onrechte een land van terugkeer heeft opgenomen. De rechtbank ziet echter aanleiding om het bestreden besluit verder in stand te laten, nu verweerder zich wel terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland. Dit zal de rechtbank hierna toelichten.
Informatieplicht over het daadwerkelijk en effectief beëindigen van het verblijf
5. Eisers beroepsgrond dat de verwijderingsmaatregel onduidelijk is omdat niet duidelijk is hoe hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen, slaagt niet. Verweerder heeft eiser voldoende geïnformeerd over de wijze waarop hij zijn verblijf daadwerkelijk en effectief kan beëindigen. Verweerder was –in het licht van werkinstructie 2023/3, het door eiser ingeroepen Unierecht en de daarmee samenhangende rechtspraak – niet gehouden om de elementen die in het arrest FS [3] genoemd zijn nader te specificeren bij het opleggen van de verwijderingsmaatregel. Een eventueel nieuw verblijf van eiser in Nederland is namelijk een onzekere toekomstige gebeurtenis.
Belangenafweging bij het vaststellen van de vertrektermijn
6. De beroepsgrond van eiser dat verweerder ten onrechte geen belangenafweging
heeft gemaakt bij het vaststellen van de vertrektermijn, slaagt niet.
6.1.
Uit het arrest FS blijkt dat de vertrektermijn, behalve in dringende gevallen, minimaal één maand moet bedragen. In het bestreden besluit is aan eiser een vertrektermijn van één maand opgelegd. Uit het arrest FS blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat bij het opleggen van de vertrektermijn altijd een belangenafweging moet worden gemaakt. [4] Bovendien heeft eiser in bezwaar geen concrete feiten en omstandigheden aangedragen op
grond waarvan verweerder hem een langere vertrektermijn had moeten geven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarin staat dat eiser moet terugkeren naar Roemenië. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand. Dat betekent dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en Nederland moet verlaten binnen de gestelde termijn.
7.1.
Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt ook zonder zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [5]
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder aan eiser zijn proceskosten vergoeden. De rechtbank stelt de proceskostenvergoeding op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 18 december 2024 voor zover daarin is opgenomen dat eiser terug moet keren naar Roemenië;
  • bepaalt dat het bestreden besluit voor het overige in stand blijft;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. van Dokkum, rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zoals beschreven in artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 22 juni 2021, C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 augustus 2023,
5.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.