ECLI:NL:RBDHA:2025:963

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
C/09/677657/KG RK 24-1789
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 27 januari 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. L.C. Bannink, de voorzieningenrechter in een procedure waarin zij een verzoek tot voorlopige voorziening had ingediend met betrekking tot de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Ziektewet door het Uwv. Verzoekster stelde dat de voorzieningenrechter partijdig was, omdat zij tijdens de mondelinge behandeling advies had gegeven om naar de gemeente te gaan voor navraag over een bijstandsuitkering. Verzoekster meende dat dit de schijn van vooringenomenheid wekte. Daarnaast voerde zij aan dat de voorzieningenrechter kort voor de zitting een uitspraak van de kantonrechter had ontvangen, waardoor zij niet voldoende tijd had gehad om zich voor te bereiden.

De rechtbank oordeelde dat de opmerkingen van de voorzieningenrechter niet als een (voorlopig) oordeel konden worden opgevat, maar eerder als een poging om verzoekster te helpen. De rechtbank concludeerde dat er geen concrete feiten of omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid konden onderbouwen. Het wrakingsverzoek werd dan ook afgewezen, en de procedure waarin verzoekster een voorlopige voorziening had aangevraagd, werd voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2024/95
zaak- /rekestnummer: C/09/677657 / KG RK 24-1789
Beslissing van 27 januari 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. L.C. Bannink,
voorzieningenrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de voorzieningenrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 19 december 2024, waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de e-mailberichten van verzoekster van 19 en 20 december 2024 en van 15 januari 2025;
- de schriftelijke reactie van de voorzieningenrechter van 10 januari 2025.
1.2.
Op 20 januari 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld.
Verzoekster en de voorzieningenrechter zijn, met bericht van verhindering, niet ter zitting van de wrakingskamer verschenen.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv), de wederpartij in de hoofdzaak, is - hoewel in de gelegenheid gesteld - niet als toehoorder ter zitting van de wrakingskamer verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de voorzieningenrechter in de zaak met het nummer SGR 24/9103 tussen verzoekster en het Uwv, waarbij verzoekster een verzoek tot voorlopige voorziening heeft ingediend met betrekking tot de afwijzing door het Uwv van de aanvraag van verzoekster om een uitkering op grond van de Ziektewet te mogen krijgen.
In die procedure heeft op 19 december 2024 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Aan het einde van voornoemde mondelinge behandeling heeft verzoekster de voorzieningenrechter gewraakt.
2.2.
Verzoekster heeft aan haar mondelinge wrakingsverzoek, zoals nader toegelicht in haar e-mailberichten van 19 en 20 december 2024 en 15 januari 2025, het volgende ten grondslag gelegd.
Wrakingsgrond a.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling, nadat verzoekster heeft opgemerkt dat ‘het niet de bedoeling [is] dat wij zonder geld zitten’ en heeft gevraagd waar heen te moeten, als advies meegegeven dat het nuttig kan zijn nog naar de gemeente te gaan met de uitspraak van de kantonrechter in de zaak van verzoekster om te vragen hoe dat zit met een bijstandsuitkering.
Volgens verzoekster heeft de voorzieningenrechter hiermee de schijn van partijdigheid gewekt, nu zij hiermee al een conclusie heeft getrokken.
Wrakingsgrond b.
De voorzieningenrechter heeft een uur voor de zitting de uitspraak van de kantonrechter met betrekking tot verzoekster van het Uwv gekregen en heeft die uitspraak niet nauwgezet kunnen lezen. Voorts heeft verzoekster zich niet kunnen voorbereiden op de uitspraak van de kantonrechter.
Volgens verzoekster heeft de voorzieningenrechter hiermee de schijn van partijdigheid gewekt, nu zij hiermee de motivering van het Uwv volgt en ter zitting heeft aangegeven wat haar standpunt is.
2.3.
De voorzieningenrechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
Wrakingsgrond a.
3.2.
Uit de bewoordingen die de voorzieningenrechter heeft gebruikt, zoals verwoord in voornoemd proces-verbaal van 19 december 2024, blijkt dat de voorzieningenrechter aan verzoekster als advies heeft meegegeven dat het nuttig kan zijn om naar de gemeente te gaan om navraag te doen over een eventuele bijstandsuitkering.
Uit het voorgaande kan niet afgeleid worden dat de voorzieningenrechter reeds een (voorlopig) oordeel heeft genomen over het verzoek tot voorlopige voorziening van verzoekster. Het gaat hier om niet meer dan een tip, kennelijk bedoeld om verzoekster verder te helpen gelet op wat zij ter zitting naar voren had gebracht. Enige blijk van vooringenomenheid kan hieruit dan ook niet afgeleid worden.
Concrete feiten en omstandigheden voor (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de voorzieningenrechter zijn niet gebleken.
3.3.
Wrakingsgrond a. kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Wrakingsgrond b.
3.4
Hetgeen verzoekster heeft aangevoerd, levert geen concrete feiten en omstandigheden op voor (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de voorzieningenrechter. Uit voornoemd proces-verbaal van 19 december 2024 blijkt niet dat de voorzieningenrechter op welke wijze dan ook al een (voorlopige) beslissing heeft genomen op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van verzoekster, dan wel dat zij de standpunten van het Uwv zal gaan volgen. Het enkele feit dat de voorzieningenrechter kort voor de zitting van het Uwv de uitspraak van de kantonrechter die betrekking heeft op verzoekster heeft ontvangen, maakt het vorenstaande niet anders. Het is aan de voorzieningenrechter zelf om te beoordelen of het Uwv die uitspraak tijdig heeft ingediend en in het proces wordt betrokken, en in dat kader ook of iedereen, waaronder zijzelf, voldoende kans heeft gehad om die uitspraak te lezen. Enig aanknopingspunt dat de voorzieningenrechter hierin blijk heeft gegeven van (de schijn van) vooringenomenheid ten opzichte van verzoekster is niet gebleken.
3.5
Wrakingsgrond b. kan niet tot toewijzing van het wrakingsverzoek leiden.
Conclusie
3.6
Het wrakingsverzoek wordt afgewezen. Hetgeen verzoekster bij e-mailberichten van 19 en 20 december 2024 en 15 januari 2025 heeft aangevoerd ter (nadere) onderbouwing van haar wrakingsgronden, leidt niet tot een ander oordeel.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin die zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de wederpartij in de hoofdzaak, te weten het Uwv;
• de voorzieningenrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, A.M. Boogers en J. Snoeijer, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.