ECLI:NL:RBDHA:2025:9610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
C/09/683032 / KG ZA 25-295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over aanvullend voorschot schadevergoeding na verkeersongeval met psychische en lichamelijke klachten

In deze zaak, die op 22 april 2025 werd behandeld, vorderde eiser, die slachtoffer was van een verkeersongeval op 21 januari 2021, een aanvullend voorschot op schadevergoeding van de gedaagde, Claims Corporation Network B.V. (CCN). Eiser had eerder een voorschot van € 29.500 ontvangen, maar vorderde nu een aanvullend bedrag van € 45.000,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een onafhankelijk deskundigenonderzoek moest plaatsvinden naar het causaal verband tussen het ongeval en de klachten van eiser, die sinds het ongeval diverse lichamelijke en psychische klachten ervaart. De rechtbank stelde vast dat er geen onafhankelijk onderzoek was uitgevoerd en dat partijen overeenstemming hadden bereikt over het laten uitvoeren van dit onderzoek. Tevens werd er een revalidatietraject voor eiser besproken, waarbij CCN zich bereid verklaarde om een bemiddelende rol te spelen. De voorzieningenrechter wees de vordering deels toe en veroordeelde CCN om gedurende zes maanden een bedrag van € 1.000,- per maand aan eiser te betalen als voorschot. Daarnaast werd CCN veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 2.659,00 werden begroot. De uitspraak benadrukte het belang van het opstarten van het revalidatietraject en het uitvoeren van deskundigenonderzoek om de causaliteit van de klachten vast te stellen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/683032 / KG ZA 25-295
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 22 april 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A. Doruk te Alkmaar,
tegen:
Claims Corporation Network B.V.als de Nederlandse vertegenwoordiger van Dallbogg Ins. Co. Life and Health AD, te Rotterdam,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘CCN’.
Aanwezig is mr. S.J Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser] , zijn advocaat en ten behoeve van [eiser] een tolk in de Turkse taal. CCN is vertegenwoordigd door de heer [naam] , daartoe schriftelijk gevolmachtigd door de CEO van CCN.
[eiser] heeft de dagvaarding laten uitbrengen aan de Vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Nederlands Bureau der Motorrijtuigverzekeraars (hierna: NBM) als de Nederlandse vertegenwoordiger van de Bulgaarse verzekeringsmaatschappij Dallbogg Ins. Co. Life and Health AD (hierna: Dallbogg). NBM is niet ter zitting verschenen. Ter zitting is geconstateerd dat niet NBM maar CCN de Nederlandse vertegenwoordiger van Dallbogg is. De ter zitting (vrijwillig) verschenen CCN heeft ermee ingestemd dat zij zonder te zijn gedagvaard in deze procedure geldt als gedaagde partij. CCN had voorafgaand aan de zitting ook al een schriftelijke conclusie van antwoord ingediend.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Vaststaat dat [eiser] slachtoffer is van een verkeersongeval dat op 21 januari 2021 in Den Haag heeft plaatsgevonden. [eiser] is opzettelijk aangereden door een bestuurder van een bij Dallbogg verzekerd voertuig met een Bulgaars kenteken. De bestuurder is bij vonnis van deze rechtbank van 10 mei 2021 veroordeeld voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden en een rijontzegging.
1.2.
CCN / Dallbogg heeft aansprakelijkheid voor het ongeval op grond van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen erkend.
1.3.
[eiser] ervaart sinds het ongeval diverse lichamelijke en psychische klachten, in toenemende mate.
1.4.
Voor het ongeval plaatsvond werkte [eiser] sinds 1 april 2019 als productiemedewerker. Na het ongeval heeft hij niet meer gewerkt. Zijn arbeidsovereenkomst is op 24 juli 2021 beëindigd. Tot 26 januari 2023 ontving hij nog een Ziektewet-uitkering. Vanaf 26 januari 2023 heeft hij geen eigen inkomen. Hij acht zich volledig arbeidsongeschikt. De aanvraag van een WIA-uitkering is echter door het UWV geweigerd. Hierover loopt nog een beroepsprocedure bij deze rechtbank. De financiële lasten van het gezin worden sinds 2023 geheel gedragen door de echtgenote en dochter van [eiser] .
1.5.
CCN heeft een voorschot op schadevergoeding van € 29.500,= betaald aan [eiser] .
1.6.
Partijen zijn het niet eens over de causaliteit tussen het ongeval en de lichamelijke en psychische klachten die [eiser] momenteel ervaart.
1.7.
[eiser] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven, te bepalen dat CCN een aanvullend voorschot van € 45.000,- verstrekt op de geleden schade, dan wel een in redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag, met veroordeling van CCN in de kosten van deze procedure. CCN voert verweer tegen de vordering van [eiser] .
1.8.
Het gevorderde is deels toewijsbaar, op de hierna toe te lichten manier.
1.9.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat [eiser] sinds het ongeval in toenemende mate klachten heeft – die ook door medisch specialisten worden bevestigd. Volgens [eiser] zijn de klachten direct het gevolg van het ongeval. CCN betwist die causaliteit. Desondanks heeft er tot nu toe geen onafhankelijk deskundigenonderzoek plaatsgevonden naar het causaal verband tussen de klachten van [eiser] en het ongeval. Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat zo’n onderzoek alsnog op korte termijn moet worden gedaan. Hierbij zal een eerst een neurologische en daarna een psychiatrische expertise worden uitgevoerd. Indien de deskundigen (of één van hen) dat nodig vinden (vindt), kan nog aanvullend (hulp)onderzoek plaatsvinden (bijvoorbeeld een neuropsychologisch onderzoek). Partijen hebben ter zitting desgevraagd te kennen gegeven er vanuit te gaan dat zij er in zullen slagen om binnen vier weken na heden gezamenlijk de in te schakelen deskundigen in onderling overleg te kiezen, waarbij zij in beginsel deskundigen zullen benaderen die ook op de lijst van gerechtelijk deskundigen staan zoals die kenbaar is in het landelijk register (LRGDR). Daarbij zal er tevens naar worden gestreefd dat deskundigen worden gekozen die in de gelegenheid zijn het onderzoek op korte termijn uit te voeren. De deskundigen zal worden gevraagd aan de hand van de IWMD-vraagstelling het onderzoek uit te voeren, waarbij partijen eventueel in onderleg en als zij het daarover eens zijn de vraagstelling deels kunnen aanpassen. De kosten van dit deskundigenonderzoek worden gedragen door CCN, als aansprakelijke partij.
1.10.
Ter zitting is verder gebleken dat het van belang is dat er op de kortst mogelijke termijn een traject moet worden opgestart dat is gericht op revalidatie van [eiser] . Sinds het ongeval zijn de lichamelijke en psychische klachten van [eiser] namelijk bij gebrek aan goede (herstel)begeleiding steeds verder toegenomen, waardoor [eiser] inmiddels nauwelijks nog in beweging is en vrijwel niet meer de deur uit komt. Dit ondanks medisch adviezen aan hem dat hij zoveel mogelijk moet bewegen. [eiser] is thans niet in staat daar zelfstandig verandering in aan te brengen, maar heeft zich bereid verklaard mee te werken aan een multidisciplinair revalidatietraject (fysiek en psychisch) gericht op herstel / verbetering van zijn huidige situatie. CCN heeft – nadat zij door de voorzieningenrechter is gewezen op haar verantwoordelijkheid hierin – toegezegd dat zij bereid is een bemiddelende rol te spelen en zij zal haar medisch adviseur inschakelen om [eiser] op de kortst mogelijke termijn te laten starten in een passend revalidatietraject (waarbij er rekening mee moet worden gehouden dat [eiser] enkel Turks spreekt). De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat partijen ( [eiser] daarin bijgestaan door zijn advocaat) zich zullen inspannen om dit traject zo spoedig mogelijk op te starten. Ook ten aanzien van dit traject geldt dat de kosten voor rekening van CCN komen.
1.11.
Ten aanzien van geldvorderingen in kort geding geldt dat bij toewijzing daarvan terughoudendheid geboden is. De vordering van [eiser] is in kort geding niet volledig toewijsbaar, nu weliswaar aannemelijk is dat [eiser] en zijn gezin het financieel zeer krap hebben, maar niet is gebleken dat zij momenteel niet rond kunnen komen. Desalniettemin is de voorzieningenrechter wel van oordeel dat er voor [eiser] meer financiële ruimte moet komen voor de komende periode, in afwachting van meer duidelijkheid over de causaliteit tussen het ongeval en de huidige klachten van [eiser] . Hierbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat CCN sinds het ongeval niet pro-actief heeft gehandeld, waardoor er thans – ruim vier jaar na het ongeval – nog steeds onvoldoende duidelijkheid bestaat over de medische en juridische causaliteit tussen de klachten van [eiser] en het ongeval. Alle omstandigheden in aanmerking nemend acht de voorzieningenrechter een ordemaatregel passend waarbij CCN wordt veroordeeld om voor een periode van zes maanden een bedrag van € 1.000,= per maand te betalen, als voorschot onder algemene titel.
1.12.
Uitgangspunt is dat partijen de komende periode van zes maanden benutten om voormelde onderzoeken te laten uitvoeren, het revalidatietraject in gang te zetten en meer helderheid te krijgen over de omvang van de totale schade van [eiser] als gevolg van het ongeval, bij gebreke waarvan het geschil alsnog (bij voorkeur in onderling overleg) in een bodemprocedure of deelgeschillenprocedure aan de rechtbank kan worden voorgelegd. De voorzieningenrechter gaat er overigens van uit dat [eiser] CCN in de tussentijd over het verloop en het resultaat van de beroepsprocedure tegen het UWV zal informeren, zodat ook die informatie kan worden meegenomen in de verdere afwikkeling.
1.13.
CCN is (deels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat aan CCN geen dagvaarding is uitgebracht, wordt zij ook niet veroordeeld tot betaling van die kosten. De kosten voor de aan NBM uitgebrachte dagvaarding moet [eiser] zelf dragen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 1.374,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.659,00

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
veroordeelt CCN met ingang van 1 mei 2025 tot betaling van een aanvullend voorschot aan [eiser] van € 1.000,= per maand gedurende zes maanden;
2.2.
veroordeelt CCN in de proceskosten van [eiser] van € 2.659,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als CCN niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet CCN € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. I. Diephuis-Timmer mr. S.J. Hoekstra-van Vliet