ECLI:NL:RBDHA:2025:9608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
24/8918
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor vervoersvoorziening door een beroepsmilitair met invaliditeit

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vervoersvoorziening. Eiser, een beroepsmilitair, had eerder een financiële tegemoetkoming ontvangen voor de aanschaf van een aangepaste auto, maar zijn aanvraag voor verlenging werd afgewezen door verweerder, de staatssecretaris van Defensie. Verweerder stelde dat eisers inkomen te hoog was voor een vervoersvoorziening, waarbij hij geen rekening hield met door eiser opgevoerde aftrekposten. De rechtbank constateert dat er een zorgvuldigheidsgebrek is, omdat verweerder pas in een aanvullend besluit op bezwaar de aftrekposten heeft betrokken bij de berekening van het inkomen. Eiser had in beroep een lager bedrag aan aftrekposten opgevoerd dan in de bezwaarfase, wat duidt op onduidelijkheid over de regels. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Eiser krijgt het griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8918

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: P.J.H. Souren).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers aanvraag van een vervoersvoorziening.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 19 juni 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 september 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verweerder heeft op 26 september 2024 een aanvullend besluit op bezwaar genomen van dezelfde strekking.
1.2.
Verweerder heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben door middel van een beeldverbinding deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was beroepsmilitair en heeft in 1990 een ernstig ongeluk gehad. Vanwege de gevolgen daarvan ontvangt hij een (militair) invaliditeitspensioen en een bijzondere invaliditeitsverhoging. Omdat eiser voor vervoer is aangewezen op een eigen aangepaste auto is aan eiser in 2019 een financiële tegemoetkoming van €30.181,45 voor de aanschafkosten van een auto toegekend. Deze voorziening was geldig voor vijf jaar. Eiser heeft verweerder in 2024 verzocht om verlenging van de vervoersvoorziening. De oude auto voldoet niet meer aan eisers veranderde behoeften.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Naar aanleiding van eisers aanvraag heeft er een arbeidsdeskundig advies plaatsgevonden. Daaruit kwam naar voren dat eiser blijft rijden in zijn huidige auto. Alleen de huidige stoel in de auto heeft aandacht nodig. Verweerder heeft besloten een maandelijkse kilometervergoeding van €250 aan eiser toe te kennen voor de duur van één jaar en een tegemoetkoming voor de kosten van de woonplaatsservice. In het bestreden besluit handhaaft verweerder het eerdere besluit. Daarbij legt verweerder uit dat eisers inkomen te hoog is voor een vervoersvoorziening.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte geen rekening houdt met door hem genoemde aftrekposten bij het vaststellen van zijn inkomen terwijl de belastingdienst dat wel doet. Deze aftrekposten bestaan uit: hulpmiddelen €16.116, reiskosten door ziekte of invaliditeit, bijvoorbeeld naar een huisarts, tandarts of ziekenhuis €5.958, extra uitgaven voor kleding en beddengoed (vast bedrag) €775. In totaal komt dat neer op een bedrag van: €22.849.
Wat zijn de regels?
5. De relevante regels staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Het geschil in beroep spitst zich toe op de op de (omvang van de) aftrekposten die door verweerder in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van eisers inkomen ter bepaling van het recht op een vervoersvoorziening.
7. Eiser is van mening dat verweerder voor de aftrekbare posten had moeten aansluiten bij de aftrekposten uit zijn definitieve aanslag inkomstenbelasting 2023. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ingevolge artikel 6, derde lid, van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffer (Voorzieningenregeling), de inmiddels vervallen artikel 4 van de Regeling inkomenstoets vervoersvoorziening REA moet worden toegepast. Dit betekent dat als aftrekpost worden aangemerkt: de kosten ter zake van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, alsmede van zijn echtgenoot of van zijn gezinsleden indien zij voor hun levensonderhoud mede afhankelijk zijn van zijn inkomen, voor zover die kosten niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed en naar het oordeel van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen als buitengewone lasten zijn aan te merken. Dit betreft aldus andere kosten dan de aftrekposten bij de Belastingdienst.
8. De rechtbank stelt vast dat op de zitting is gebleken dat eiser in beroep tot de conclusie is gekomen dat uitgegaan dient te worden van een bedrag aan aftrekposten van €6.180,-, terwijl hij in de bezwaarfase nog een bedrag van € 22.849,- had opgevoerd. In zijn e-mail van 14 maart 2025 geeft eiser aan dat de aftrekposten bestaan uit dieetkosten (€1.200,00), extra vervoerskosten door invaliditeit (€2.320,52), huishoudelijke hulp (€1.665,65), extra kleding, beddengoed ed. (€485,96), medische kilometers niet vergoed ABP (€508,71).
9. De rechtbank maakt uit het dossier op dat er onduidelijkheid bij eiser bestaat over welke aftrekposten konden worden opgevoerd bij verweerder. En verweerder heeft eerst in het aanvullend besluit op bezwaar de door eiser opgevoerde aftrekposten betrokken bij de berekening van zijn inkomen. Gelet hierop heeft eiser pas in beroep zijn aftrekposten nader onderbouwd en heeft verweerder pas in beroep aan eiser duidelijk gemaakt dat enkel de aftrekposten die overblijven nadat deze zijn opgevoerd bij de Belastingdienst voor de berekening van de inkomensgrens van de vervoersvoorziening in aanmerking komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek.
10. De rechtbank ziet hierin aanleiding om het beroep gegrond te verklaren omdat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene Wet bestuursrecht.
11. Ter zitting heeft verweerder voorgesteld dat eiser de in beroep aangepaste aftrekposten bij de Belastingdienst opvoert, gelet op het feit dat artikel 4 van de Regeling inkomenstoets vervoersvoorziening REA voorschrijft dat de kosten enkel aftrekbaar zijn indien zij niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed. Het bedrag dat daarna nog resteert kan eiser vervolgens bij verweerder opvoeren als aftrekpost. Dan zal worden bekeken of eiser onder de inkomensgrens uit komt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en het aanvullende bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt, met inachtneming van hetgeen verweerder ter zitting heeft voorgesteld.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Eiser krijgt het griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt;
  • bepaalt dat verweerder ook het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
BIJLAGE
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen worden aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioenaanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel worden de noodzakelijke nadere regels ter uitvoering van de in het vijfde lid bedoelde algemene maatregelen van bestuur vastgesteld door Onze Minister.
Artikel 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen bepaalt dat in aanvulling op de bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gestelde regels, Onze Minister ten behoeve van de beroepsmilitair, de dienstplichtige, de reservist en de militair met een recht of uitzicht op pensioen krachtens dit besluit, die lijdt aan een ziekte of gebrek waarvoor in de zin van artikel 2, derde lid, verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen, nadere en zonodig afwijkende regels kan stellen op grond waarvan genoemde militairen dan wel gewezen militairen in aanmerking kunnen worden gebracht voor, naar het oordeel van Onze Minister, noodzakelijke voorzieningen tot behoud of herstel van de arbeidsgeschiktheid of die de arbeidsgeschiktheid bevorderen, voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. De door Onze Minister krachtens dit artikel te stellen regels mogen niet afwijken ten nadele van de belanghebbenden.
De hiervoor bedoelde voorzieningen zijn nader vorm gegeven in de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers.
Uit artikel 6, eerste lid, van de Voorzieningenregeling volgt dat de hoogte van het inkomen van de betrokkene bepalend is voor de vaststelling van het recht op een voorziening als bedoeld in artikel 4, onderdeel a tot en met c, en onderdeel f.
Uit het vierde lid van dat artikel volgt dat de in het eerste lid bedoelde voorzieningen worden toegekend indien het inkomen van de betrokkene in het kalenderjaar waarin het verzoek tot toekenning van de voorziening is gedaan niet meer bedraagt dan 261 x 80% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
Uit het vijfde lid van dat artikel volgt dat indien het inkomen van de betrokkene in een kalenderjaar meer bedraagt dan 261 x 80% van het bedrag, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, en 18, vierde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag, de in artikel 4, onderdeel b, c en e, onder 2 tot en met 4, bedoelde voorzieningen vervallen.