ECLI:NL:RBDHA:2025:9522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
30 mei 2025
Zaaknummer
25/379
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv in een medische uitkeringszaak

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser had op 14 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv van 11 april 2024, waarin hem werd medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor een uitkering. Na het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar, heeft eiser op 21 maart 2025 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het beslissen op het bezwaar is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht moet worden vergoed en dat verweerder de proceskosten moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer op 23 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 25/379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: R.E. Zalm),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. E.F.D.A. Römgens).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 11 april 2024 heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser heeft op 14 mei 2024 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiser heeft op 21 maart 2025 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
In de brief van 19 mei 2025 heeft eiser verweerder verzocht om op korte termijn uitspraak te doen.
1.5.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiser heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder op 1 november 2024 zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3. Verweerder heeft op 9 januari 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiser een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te gelasten om op korte termijn een besluit bekend te maken.
4.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beslistermijn is overschreden vanwege capaciteitsproblemen bij de adviesgeleiding.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [1] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.5.
In twee uitspraken van 31 maart 2025 heeft de rechtbank bepaald dat in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, verweerder in beginsel een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt verweerder een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. [2]
4.6.
Indien verweerder blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Verweerder krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. [3]
5. Uit de brief van 19 mei 2025 volgt dat op 25 maart 2025 een gesprek heeft plaatsgevonden. In dit beroep betekent dit concreet dat het Uwv binnen drie weken na dit gesprek op 25 maart 2025 een besluit bekend had moeten maken. Gelet op het de tijd die is verstreken tussen dit gesprek en de datum van deze uitspraak zal de rechtbank in de beslissing hierna bepalen dat verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen van € 250,- per dag, om het Uwv te dwingen om op korte termijn een beslissing op bezwaar af te geven.
7. Volgens het landelijke beleid van de rechtbanken wordt de dwangsom in regel bepaald op € 100,- per dag. [4] De rechtbank ziet in dit dossier geen aanleiding om van dit beleid af te wijken en een hoger bedrag dan € 100,- per dag vast te stellen. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om uiterlijk binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiser moet vergoeden.
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van S.I. Teunissen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
3.De uitspraken van de rechtbank Den Haag van 31 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5451, r.o. 5.3 en 5.4 en ECLI:NL:RBDHA:2025:5452, r.o. 5.3 en 5.4.
4.https://www.rechtspraak.nl/Onderwerpen/Overheidsorganisatie-beslist-niet-op-tijd/Paginas/extra-dwangsom.aspx.