ECLI:NL:RBDHA:2025:9484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
09/346705-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel door het verschaffen van verblijf aan Venezolaanse vrouw

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1995 in Venezuela, werd ervan beschuldigd een Venezolaanse vrouw te hebben geholpen bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl deze vrouw wederrechtelijk in het land verbleef. De rechtbank heeft het onderzoek gehouden op de terechtzittingen van 3 maart 2025 en 16 mei 2025, waarbij de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, de bewezenverklaring van de tenlastelegging heeft gevorderd. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.A.V. Hoogerduyn, pleitte voor vrijspraak.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte, Muyden Rijo, handelde uit winstbejag door de Venezolaanse vrouw te huisvesten en haar te helpen bij het adverteren van prostitutiewerk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat de vrouw wederrechtelijk in Nederland verbleef, gezien haar afkomst, het ontbreken van een bankrekening en haar werkzaamheden in de prostitutie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het uit winstbejag verschaffen van verblijf aan de vrouw, maar sprak haar vrij van het onderdeel dat zij een beroep of gewoonte had gemaakt van dit feit.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 45 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank paste de artikelen 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht toe, zoals deze ten tijde van de uitspraak golden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/346705-24
Datum uitspraak: 30 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] (Venezuela),
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 maart 2025 (pro forma) en 16 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. M.A.V. Hoogerduyn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 maart 2024 tot en met 19 november 2024 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, een ander, te weten [naam 1] , met de Venezolaanse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel voornoemde persoon daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door voornoemde persoon te huisvesten en/of een ruimte voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden ter beschikking te stellen en/of behulpzaam te zijn bij het aanmaken en/of onderhouden van seksadvertentie(s) ten behoeve van prostitutiewerk, terwijl zij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was en verdachte, van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de
bijlage Iopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Verbleef [naam 1] wedderechtelijk in Nederland?
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 1] (hierna: [naam 1] ) enkel beschikte over een Venezolaans paspoort.
Een vreemdeling heeft, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, op grond van artikel 8 sub i Vreemdelingenwet 2000 (Vw) rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vw. Artikel 12 Vw staat de vreemdeling toe in Nederland te verblijven, zolang deze, onder meer, de bij of krachtens de Vreemdelingenwet gestelde regels in acht neemt. Dit laatste staat in artikel 12 lid 1 sub a Vw. Het rechtmatig verblijf tijdens de vrije periode ontstaat van rechtswege als aan de vereisten daarvoor wordt voldaan, maar vervalt eveneens van rechtswege als dat niet (meer) het geval is. De vrije periode is bedoeld voor familie- of zakenbezoek en verblijf van toeristische aard.
[naam 1] is afkomstig uit een visumvrij land en heeft dus in beginsel rechtmatig verblijf in de vrije periode op grond van artikel 8 sub i Vw. Zodra een vreemdeling tijdens de vrije periode arbeid gaat zoeken of verrichten, ook als zelfstandige, dient de vreemdeling dit op grond van artikel 4.42 Vreemdelingenbesluit (Vb) onmiddellijk te melden aan de korpschef. Geen van de uitzonderingen op deze meldplicht van lid 2 zijn in onderhavig geval van toepassing, maar de uitzonderingen van lid 2 zijn sowieso niet van toepassing bij sekswerk, zo bepaalt lid 3 van artikel 4.42 Vb.
Niet is gebleken dat [naam 1] aan de op haar rustende meldplicht heeft voldaan. Daarmee heeft zij zich niet aan het bepaalde in artikel 12 lid 1 sub a Vw gehouden. Gelet daarop had zij geen rechtmatig verblijf op het moment dat zij arbeid als zelfstandige is gaan verrichten of arbeid ging zoeken door het aanmaken van een advertentie op [website] .
Indien de vreemdeling als zelfstandige aan het werk wil, heeft zij op grond van artikel 3.30 Vb een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ nodig. Die vergunning wordt op grond van artikel 3.32 Vb niet verleend aan sekswerkers.
De conclusie uit het voorgaande is dat [naam 1] wederrechtelijk in Nederland verbleef.
Wist of had de verdachte ernstige reden te vermoeden dat [naam 1] onrechtmatig in Nederland verbleef?
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ernstige reden had te vermoeden dat [naam 1] onrechtmatig in Nederland verbleef. De rechtbank stelt daarbij voorop dat op de verdachte een verzwaarde onderzoeksplicht rustte om te achterhalen wat de verblijfstatus was van [naam 1] , voor wie zij een kamer regelde. [naam 1] was afkomstig uit Venezuela, sprak de Spaanse taal en werkte in de prostitutie. [naam 1] betaalde de verdachte contant of via een derde, genaamd [naam 2] , voor het gebruik van de kamer aangezien zij niet over een eigen bankrekening beschikte. Ook maakte [naam 1] gebruik van het account op [website] van de verdachte voor het adverteren van haar seksadvertenties. Betalingen voor deze advertentie werden verricht vanaf de bankrekeningen van de partner van de verdachte. De verdachte mocht er onder de gegeven omstandigheden niet zonder meer van uitgaan dat [naam 1] in Nederland mocht verblijven en werken. De verdachte had de verblijfsstatus van [naam 1] moeten controleren. Dit maakt dat de verdachte op zijn minst ernstige redenen had te vermoeden dat het verblijf van [naam 1] wederrechtelijk was.
Winstbejag
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [naam 1] geld gaf aan de verdachte. [naam 1] betaalde de verdachte contant of via een derde. Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat zij 100 euro per dag betaalde voor de kamer. De verdachte is degene die het geld in ontvangst nam en de verdachte heeft niet verklaard dat dit geld voor een ander was. Ook uit de chats met de verdachte die op de telefoon van Camerbo Sequera zijn aangetroffen, blijkt dat [naam 1] wat betreft de betalingen zaken deed met de verdachte. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van winstbejag.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte dit feit samen met de medeverdachte Muyden Rijo heeft gepleegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking.
Beroep of gewoonte
De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het uit winstbejag behulpzaam zijn van het verschaffen van verblijf in Nederland. De rechtbank zal de verdachte van dit onderdeel partieel vrijspreken.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
zij in de periode 1 maart 2024 tot en met 19 november 2024 te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, een ander, te weten [naam 1] , met de Venezolaanse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, door voornoemde persoon te huisvesten en een ruimte voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden ter beschikking te stellen en behulpzaam te zijn bij het aanmaken en onderhouden van
eenseksadvertentie ten behoeve van prostitutiewerk, terwijl zij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen waarvan 46 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het uit winstbejag verschaffen van verblijf in Nederland aan [naam 1] . [naam 1] verbleef wederrechtelijk in Nederland en werkte illegaal in de prostitutie. Zij moest per dag € 100,00 betalen voor het verblijven in de woning. De verdachte heeft niet voldaan aan haar onderzoeksplicht om de documenten van [naam 1] te controleren, terwijl daar alle aanleiding voor was gelet op de afkomst van [naam 1] , de Spaanse taal die zij sprak, het ontbreken van een bankrekening voor het verrichten van betalingen en de omstandigheid dat zij werkzaam was in de prostitutie, een branche waarin illegaliteit geregeld voorkomt. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat zij door haar handelen het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt verder rekening met de beperkte rol die de verdachte had.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Deze straf is gelijk aan het voorarrest.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl zij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
45 (VIJFENVEERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Guljé, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2025.