ECLI:NL:RBDHA:2025:9479

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
09/115294-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mensensmokkel met betrekking tot Zuid-Amerikaanse vrouwen in Nederland

Op 30 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1981 in de Dominicaanse Republiek, werd ervan beschuldigd kamers te regelen voor Zuid-Amerikaanse vrouwen die wederrechtelijk in Nederland verbleven. Het onderzoek vond plaats op de terechtzittingen van 3 maart en 16 mei 2025. De officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, vorderde bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte ernstige redenen had om te vermoeden dat de vrouwen onrechtmatig in Nederland verbleven, gezien hun afkomst en de omstandigheden waaronder zij werkten in de prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte handelde uit winstbejag en dat er sprake was van medeplegen met anderen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest. De rechtbank oordeelde dat het bewezen verklaarde feit strafbaar was en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/115294-24
Datum uitspraak: 30 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 3 maart 2025 (pro forma) en 16 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. A. Roozdar, naar voren is gebracht.
De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 16 mei 2025 medegedeeld dat zij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 6 november 2023 tot en met 19 november 2024 te ‘s-Gravenhage, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of alleen, een ander of anderen, te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] , in elk geval één of meer perso(o)n(en) met de Dominicaanse en/of Venezolaanse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland dan wel voornoemde perso(o)n(en) daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, door voornoemde personen
- te huisvesten en/of woonruimte tegen betaling aan te bieden en/of geld te innen voor het gebruik van woning(en) en/of
- een ruimte voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden ter beschikking te stellen en/of
- behulpzaam te zijn bij het aanmaken en/of onderhouden en/of betalen van seksadvertentie(s) ten behoeve van prostitutiewerk,
terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was en verdachte, van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. De verdediging stelt dat niet bewezen kan worden dat [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] wederrechtelijk in Nederland verbleven.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de
bijlage Iopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het tenlastegelegde feit
Verbleven [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] wederrechtelijk in Nederland?
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] wederrechtelijk in Nederland verbleven. Het volgende is hiervoor van belang. [naam 3] beschikte over een Venezolaans paspoort. [naam 1] beschikte over een paspoort van de Dominicaanse Republiek en een verblijfstitel in Spanje (maar het is onbekend wat voor verblijfstitel dat betreft). [naam 2] beschikte over een paspoort van de Dominicaanse Republiek en had een Spaanse verblijfstitel in de vorm van een ‘residence card of a family member of a Union citizen’.
Een vreemdeling heeft, voor zover voor de onderhavige zaak van belang, op grond van artikel 8 sub i Vreemdelingenwet 2000 (Vw) rechtmatig verblijf in Nederland gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vw. Artikel 12 Vw staat de vreemdeling toe in Nederland te verblijven, zolang deze, onder meer, de bij of krachtens de Vreemdelingenwet gestelde regels in acht neemt. Dit laatste staat in artikel 12 lid 1 sub a Vw. Het rechtmatig verblijf tijdens de vrije periode ontstaat van rechtswege als aan de vereisten daarvoor wordt voldaan, maar vervalt eveneens van rechtswege als dat niet (meer) het geval is. De vrije periode is bedoeld voor familie- of zakenbezoek en verblijf van toeristische aard.
De drie dames zijn afkomstig uit visumvrije landen en hebben dus in beginsel rechtmatig verblijf in de vrije periode op grond van artikel 8 sub i Vw. Zodra een vreemdeling tijdens de vrije periode arbeid gaat zoeken of verrichten, ook als zelfstandige, dient de vreemdeling dit op grond van artikel 4.42 Vreemdelingenbesluit (Vb) onmiddellijk te melden aan de korpschef. Geen van de uitzonderingen op deze meldplicht van lid 2 zijn in onderhavig geval van toepassing, maar de uitzonderingen van lid 2 zijn sowieso niet van toepassing bij sekswerk, zo bepaalt lid 3 van artikel 4.42 Vb.
Niet is gebleken dat de dames aan de op hen rustende meldplicht hebben voldaan. Daarmee hebben zij zich niet aan het bepaalde in artikel 12 lid 1 sub a Vw gehouden. Gelet daarop hadden zij geen rechtmatig verblijf op het moment dat zij arbeid als zelfstandige zijn gaan verrichten of arbeid als zelfstandige zijn gaan zoeken door het aanmaken van advertenties.
Indien de vreemdeling als zelfstandige aan het werk wil, heeft zij op grond van artikel 3.30 Vb een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ nodig. Die vergunning wordt op grond van artikel 3.32 Vb niet verleend aan sekswerkers.
Dat [naam 2] een Spaanse verblijfstitel had die zij ontleende aan een familierelatie met een EU-burger maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar geldt voor EU-burgers op grond van artikel 8.12 Vb in verbinding met artikel 8.7 lid 1 Vb kort gezegd, vrij verkeer van vestiging en arbeid, maar die vrijheden gelden op grond van artikel 8.7 lid 2 eerste volzin Vb enkel voor derdelander-familieleden als zij de EU-burger begeleiden of zich bij hem in een Europese lidstaat – in dit geval Nederland - voegen. Nu niet is gebleken dat de EU-burger aan wie [naam 2] haar verblijfsrecht in Spanje ontleende, bij haar was of zij naar hem toereisde, kan zij geen aanspraak maken op de EU-burgerschapsrechten. Niet is gebleken waaraan [naam 1] haar verblijfstitel in Spanje ontleende, maar voor zover zij eveneens haar verblijfsrecht ontleende aan een relatie met een EU-burger, geldt voor haar hetzelfde als voor [naam 2] .
De conclusie uit het voorgaande is dat voornoemde vrouwen wederrechtelijk in Nederland verbleven.
Wist of had de verdachte ernstige reden te vermoeden dat de vrouwen onrechtmatig in Nederland verbleven?
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ernstige reden had te vermoeden dat de vrouwen onrechtmatig in Nederland verbleven. De rechtbank stelt daarbij voorop dat op verdachte een verzwaarde onderzoeksplicht rustte om te achterhalen wat de verblijfstatus was van de vrouwen voor wie hij een kamer regelde. De vrouwen waren afkomstig uit Zuid-Amerikaanse landen, spraken de Spaanse taal en werkten in de prostitutie. Dat zij werkzaam waren in de prostitutie moet de verdachte hebben geweten. Uit de camerabeelden blijkt dat hij de kamers die hij verhuurde zeer regelmatig bezocht en de vrouwen begeleidde naar deze kamers. Daarnaast stelde de verdachte zijn bankrekeningen beschikbaar en werden er vanaf zijn bankrekeningen betalingen verricht voor seksadvertenties op Kinky.nl. De verdachte mocht er onder de gegeven omstandigheden niet zonder meer van uitgaan dat deze vrouwen in Nederland mochten verblijven en werken. Naar eigen zeggen vroeg hij soms wel en soms niet of de vrouwen over de juiste papieren beschikte. Dit toont aan dat de verdachte wist dat het belangrijk was om te controleren of de vrouwen legaal in Nederland verbleven. De verdachte heeft nagelaten te controleren of de vrouwen de juiste papieren hadden en de verdachte heeft hiermee de op hem rustende onderzoeksplicht geschonden. Dit maakt dat de verdachte op zijn minst ernstige redenen had om te vermoeden dat het verblijf van de in het feit genoemde vrouwen wederrechtelijk was.
Winstbejag
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte handelde uit winstbejag. De verdachte heeft verklaard dat hij van de hoofdhuurders van de woningen tussen de € 100,00 en € 150,00 per maand kreeg en van de huurders € 50,00 tot € 100,00. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij van de vrouwen seksuele diensten kreeg aangeboden voor het onderverhuren van de woningen.
Medeplegen
De rechtbank acht bewezen dat er sprake was van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam 4] bij het verschaffen van verblijf in Nederland aan [naam 3] . Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat het onderverhuren van de kamers via mensen uit zijn vriendenkring ging. De rechtbank acht hiermee bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen “met anderen”.
Beroep of gewoonte
Op grond van de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een beroep of gewoonte heeft gemaakt van het uit winstbejag behulpzaam zijn geweest bij het verschaffen van verblijf in Nederland. De verdachte heeft verklaard dat hij kamers onderverhuurde. Daarnaast wordt de verdachte vaker gezien in en bij verschillende woningen ( [adressen] te Den Haag en [adres] te Den Haag), was hij betrokken bij kamerverhuur aan drie vrouwen en is hij over een langere periode behulpzaam geweest bij het huisvesten van vrouwen uit Zuid-Amerikaanse landen.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode
van6 november 2023 tot en met 19 november 2024 te ‘s-Gravenhage, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, anderen, te weten [naam 1]
en [naam 2] en [naam 3] , in elk geval personen met de Dominicaanse of Venezolaanse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, door voornoemde personen
- te huisvesten en woonruimte tegen betaling aan te bieden en geld te innen voor het gebruik van woningen en
- een ruimte voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden ter beschikking te stellen en
- behulpzaam te zijn bij het betalen van
eenseksadvertentie ten behoeve van prostitutiewerk,
terwijl hij, verdachte, ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was en verdachte van het plegen van dit feit een beroep of gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (subsidiair) verzocht een gevangenisstraf van twee maanden per persoon zonder verblijfsrecht op te leggen, met aftrek van het voorarrest.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het uit winstbejag verschaffen van verblijf in Nederland aan een drietal vrouwen die in de illegale prostitutie zaten en illegaal in Nederland verbleven. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen het overheidsbeleid ten aanzien van de bestrijding van illegaal verblijf in Nederland doorkruist. De verdachte heeft enkel aan zijn eigen financiële gewin gedacht.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 28 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 15 mei 2025, waaruit volgt dat de reclassering geen goede inschatting kan maken van het recidiverisico en op dit moment geen mogelijkheden ziet voor interventies of toezicht.
Strafvermindering in verband met vormverzuim
De verdediging heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, omdat het onderzoek naar enkele elektronische gegevensdragers zonder voorafgaande rechterlijke toetsing heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een vormverzuim waarbij niet (rechtstreeks) het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) aan de orde is, maar waarbij het gaat om de schending van een ander strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, te weten het recht op privacy zoals neergelegd in artikel 8 EVRM. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel. De elektronische gegevensdragers zijn bij een doorzoeking van de woning van de verdachte, en dus onder leiding van een rechter-commissaris, in beslag genomen. Daarbij heeft de rechter-commissaris toestemming gegeven om de elektronische gegevensdragers in beslag te nemen. Door de raadsman is niet aangevoerd welk concreet nadeel door het vormverzuim is veroorzaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is er in beginsel geen sprake van enig nadeel voor de verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om bij de strafoplegging met het vormverzuim rekening te houden en laat het bij voornoemde vaststellingen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. De rechtbank houdt verder rekening met de leidende rol van de verdachte, de samenwerking met anderen en het feit dat hij er een beroep of gewoonte van heeft gemaakt.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt, meermalen gepleegd;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Guljé, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. A.J. Nederhoed, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.A.E. Tesson, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 mei 2025.