ECLI:NL:RBDHA:2025:9471

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
NL25.22215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 15 mei 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gehouden.

Tijdens de zitting op 21 mei 2025 werd de zaak behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank vroeg verweerder om aanvullende informatie, die op dezelfde dag werd verstrekt. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze informatie te reageren. De rechtbank sloot het onderzoek op 22 mei 2025.

De rechtbank oordeelde dat de binnentreding van eiser, die om 6:06 uur 's ochtends plaatsvond, niet onrechtmatig was. Er was een machtiging tot binnentreden verleend en het aantal aanwezigen was niet onredelijk. Eiser had niet betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en de rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking aan toezicht bestond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank geen onrechtmatigheid in de maatregel van bewaring kon vaststellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22215

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 8 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 15 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting is verweerder verzocht om zo spoedig mogelijk nadere informatie, te weten de Infoset IBS, aan het dossier toe te voegen. Vervolgens is het onderzoek ter zitting geschorst.
Verweerder heeft de Infoset IBS diezelfde dag aan het digitale dossier toegevoegd. Eiser heeft niet van de gelegenheid gebruik gemaakt om hierop te reageren.
De rechtbank heeft het onderzoek op 22 mei 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1978.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser stelt dat de binnentreding en de daarop volgende staandehouding onrechtmatig is geweest. De binnentreding vond plaats om 6:06 uur ’s ochtends. Hierbij waren vijf personen aanwezig. Dit is niet proportioneel en is daarom een schending van artikel 8 van het EVRM. [1] Ter zitting vult de gemachtigde van eiser aan dat hij niet kan controleren of Infoset IBS daadwerkelijk dezelfde persoon betrof als eiser. Dit is in strijd met het verdedigingsbeginsel en dit maakt de maatregel van bewaring onrechtmatig.
4. De rechtbank stelt vast dat voor de binnentreding een machtiging tot binnentreden in een woning is verleend. In de machtiging staat verder vermeld dat voor zover het doel van het binnentreden dat vereist de bevoegde ambtenaar zich door anderen kan doen vergezellen. Daarbij is geen specifiek aantal genoemd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het aantal mensen dat bij de binnentreding betrokken is, ter beoordeling is van de Dienst Terugkeer en Vertrek en de Dienst Vervoer en Ondersteuning en dat dit afhankelijk is van de omstandigheden. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat het tijdstip van binnentreden niet onredelijk is. Dit tijdstip is bewust gekozen, om de kans te vergroten dat eiser daadwerkelijk in de kamer aanwezig zou zijn. De rechtbank volgt verweerder in deze stellingen. Het aantal mensen dat aanwezig was acht de rechtbank niet onredelijk en evenmin het tijdstip van binnentreden. Verder heeft de gemachtigde de gelegenheid gehad te reageren op de alsnog overgelegde Infoset IBS, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Er is daarmee geen sprake van schending van het verdedigingsbeginsel. Gelet hierop is de binnentreding en de daaropvolgende staandehouding niet onrechtmatig.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
In de maatregel staan als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en staan als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. Deze gronden zijn voorts ook feitelijk juist en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een risico op onttrekking is gegeven.
Lichter middel
7. Eiser voert aan dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, omdat de maatregel in strijd met artikel 8 van het EVRM. Uit een nieuwsartikel in de Telegraaf [4] blijkt namelijk dat er regelmatig geweld plaatsvindt in het Detentiecentrum Rotterdam. Dit maakt een inbreuk op eisers psychische integriteit.
8. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Het nieuwsartikel in de Telegraaf leidt niet tot een ander oordeel. Dit nieuwsartikel is bijna een jaar oud en is gebaseerd op incidenten in (ook) het (verdere) verleden. Niet is gebleken dat eiser in dezelfde omstandigheden heeft verbleven.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 mei 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel
4.“Geweldsexplosie in detentiecentrum Rotterdam: zestig vreemdelingen op de vuist na drugscontrole”, 26 mei 2024.