In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 mei 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep werd tevens aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 15 mei 2025 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin hij in bewaring was gehouden.
Tijdens de zitting op 21 mei 2025 werd de zaak behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank vroeg verweerder om aanvullende informatie, die op dezelfde dag werd verstrekt. Eiser heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op deze informatie te reageren. De rechtbank sloot het onderzoek op 22 mei 2025.
De rechtbank oordeelde dat de binnentreding van eiser, die om 6:06 uur 's ochtends plaatsvond, niet onrechtmatig was. Er was een machtiging tot binnentreden verleend en het aantal aanwezigen was niet onredelijk. Eiser had niet betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en de rechtbank concludeerde dat er een risico op onttrekking aan toezicht bestond. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank geen onrechtmatigheid in de maatregel van bewaring kon vaststellen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.