ECLI:NL:RBDHA:2025:9451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682644 / JE RK 25-559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden om de ondertoezichtstelling van een minderjarige op te heffen. De minderjarige, geboren in 2008, woont bij zijn vader in Portugal, terwijl de moeder in Nederland verblijft. De kinderrechter heeft de procedure aangehouden vanwege technische problemen bij de videoconferentie tijdens de eerdere zitting. De kinderrechter heeft de betrokken partijen gehoord, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar de communicatie tussen hen verloopt moeizaam, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, met name op sociaal-emotioneel gebied. Ondanks positieve ontwikkelingen in Portugal, zoals de inschrijving bij een school en hulpverlening, is de kinderrechter van oordeel dat de ondertoezichtstelling niet kan worden opgeheven. De kinderrechter heeft het verzoek tot opheffing afgewezen en benadrukt het belang van goede communicatie tussen de ouders in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/682644 / JE RK 25-559
Datum uitspraak: 9 mei 2025
Beschikking van de kinderrechter
Afwijzing verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
in de Basisregistratie Personen geregisterd als geëmigreerd, feitelijk verblijvende in [woonplaats 2] , Portugal.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Aanvankelijk stond de mondelinge behandeling van het onderhavige verzoekschrift gepland op 28 april 2025. Met de vader, die in Portugal verblijft, was afgesproken dat hij aan de zitting kon deelnemen middels een videoverbinding. Ten tijde van de zitting was echter sprake van een landelijke stroomstoring in Portugal, waardoor het niet lukte om een videoverbinding tot stand te brengen. Een telefonische verbinding bleek evenmin mogelijk. De kinderrechter heeft de behandeling van het verzoekschrift daarom aangehouden tot de onderhavige zitting.
1.2.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 27 maart 2025;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 8 mei 2025.
1.3.
De zitting met gesloten deuren is voortgezet op 9 mei 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de vader via een videoverbinding en bijgestaan door een tolk in de zittingszaal;
- de moeder bijgestaan door een tolk;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
1.4.
De kinderrechter heeft [minderjarige] uitgenodigd voor een kindgesprek. [minderjarige] heeft gesproken met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter met instemming van [minderjarige] samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de ouders is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij zijn vader in Portugal.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 september 2024 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 6 september 2025.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt toegelicht. [minderjarige] is samen met de vader naar Portugal verhuisd, waardoor het voor de gecertificeerde instelling niet meer mogelijk is de regie te voeren en zicht te houden op de veiligheid van [minderjarige] . Het lijkt er op dat de verhuizing naar Portugal er voor heeft gezorgd dat er meer rust is gekomen. De ouders hebben met hulp van hun advocaten en in mediationgesprekken overeenstemming bereikt over en voorwaarden opgesteld voor het vertrek van [minderjarige] naar Portugal. De vader lijkt de weg naar hulpverlening in Portugal te hebben gevonden en er zijn op dit moment geen grote zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Tijdens de vakanties van zijn school in Portugal heeft [minderjarige] omgang met de moeder in Nederland en ziet hij zijn vrienden. Vanwege het ontbreken van zorgen, lijkt een melding bij de Centrale Autoriteit van Portugal niet nodig te zijn.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft op 8 mei 2025 een schriftelijke update gestuurd met daarin een gewijzigd standpunt. De betrokkenheid van een jeugdbeschermer – op afstand – wordt wel nog van belang geacht en het verzoek is dan ook, zoals ter zitting verduidelijkt, om het eerder ingediende verzoek af te wijzen. Na indiening van het onderhavige verzoekschrift is namelijk gebleken dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige] , met name op sociaal-emotioneel gebied en op het gebied van gezondheid ( [minderjarige] heeft te kampen met overgewicht).. [minderjarige] twijfelt er over of hij in Portugal wil blijven of weer terug wil naar Nederland. Hoewel [minderjarige] nu op een goede school zit in Portugal, wil hij het liefst terug naar Nederland omdat hij zich emotioneel verbonden voelt met Nederland. [minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid over zijn woonperspectief. Daarnaast heeft de moeder laten weten dat de afspraken die de ouders met elkaar hebben gemaakt, door de vader niet worden nagekomen en dat de vader onvoldoende oog heeft voor de hulpverlening die [minderjarige] nodig heeft. De situatie tussen de ouders lijkt nog niet te zijn verbeterd en de communicatie vanuit de vader naar de moeder over [minderjarige] verloopt volgens de moeder uitsluitend via [minderjarige] . [minderjarige] heeft te kennen gegeven nog steeds het gevoel te hebben tussen zijn ouders in te staan, dat praten met zijn vader niet gemakkelijk gaat en dat hij zich soms angstig en nerveus voelt... Met de vader heeft de gecertificeerde instelling sinds het vertrek naar Portugal geen contact meer gehad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aanvullend naar voren gebracht dat zij de Centrale Autoriteit in Portugal in wil lichten, zodat zij onderzoek kunnen gaan doen. Zolang dit onderzoek nog loopt, is de jeugdbeschermer van plan gesprekken te blijven voeren met de ouders en [minderjarige] , zodat er zicht gehouden kan worden op de ontwikkeling van [minderjarige] .

4.De standpunten

4.1.
De moeder wil dat er een jeugdbeschermer betrokken blijft omdat de hulpverlening voor [minderjarige] nooit daadwerkelijk van de grond is gekomen. De kern van de problematiek ligt volgens de moeder in de gezinsdynamiek. Daarnaast houdt de vader rechtstreeks contact met de moeder af, met als gevolg dat de moeder alleen via [minderjarige] met de vader kan communiceren. De moeder wil [minderjarige] hiermee echter niet belasten, maar op dit moment is dit de enige mogelijkheid om te weten hoe het met [minderjarige] in Portugal gaat.
4.2.
De vader wil dat de ondertoezichtstelling wordt opgeheven. De vader ziet geen meerwaarde in een ondertoezichtstelling omdat de hulpverlening die ingezet moest worden inmiddels al is ingezet in Portugal. [minderjarige] gaat sinds een dag naar de sportschool en hij gaat binnenkort praten met een psycholoog. De school waar [minderjarige] nu heen gaat, sluit goed aan op zijn specifieke behoeften; zo krijgt hij extra ondersteuning bij bepaalde vakken. Het is belangrijk voor zowel de vader als [minderjarige] dat zij door kunnen gaan met hun leven, zonder dat er een onafhankelijke derde op afstand toezicht blijft houden.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Voordat de kinderrechter aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek toekomt, dient zij ambtshalve te toetsen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. Nu het verzoekschrift van de gecertificeerde instelling is ingediend op 27 maart 2025, dient de rechtsmacht te worden beoordeeld aan de hand van de Verordening (EU) 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II-ter, hierna: de Verordening), die op 1 augustus 2022 in werking is getreden.
5.2.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Verordening, zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel geldt het bepaalde in het eerste lid onder voorbehoud van de artikelen 8 tot en met 10.
5.3.
Volgens vaste rechtspraak is de gewone verblijfplaats de plaats die een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking brengt. De rechter dient bij het invullen van het begrip gewone verblijfplaats rekening te houden met alle feitelijke omstandigheden van de concrete situatie. Daartoe moet onder meer rekening worden gehouden met de duur, de regelmatigheid, de omstandigheden en de redenen van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat en van de verhuizing van het gezin naar die staat, de nationaliteit van het kind, de plaats waar en de omstandigheden waaronder het naar school gaat, de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind in die staat (Zie HvJ EG 2 april 2009, LJN BI0835, NJ 2009, 457; HvJ EU 22 december 2010, LJN BP0411, NJ 2011, 500).
5.4.
De kinderrechter overweegt als volgt. Nu het verzoekschrift is ingediend op 27 maart 2025, moet worden beoordeeld waar [minderjarige] op dat moment zijn gewone verblijfplaats had. De kinderrechter is van oordeel dat dit in Nederland was. Daartoe neemt de kinderrechter het volgende in aanmerking. [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit en heeft vanaf zijn geboorte in Nederland gewoond. Op 27 maart 2025 woonde [minderjarige] pas sinds ongeveer een half jaar in Portugal. Hoewel [minderjarige] nu naar school gaat in Portugal en de vader niet voornemens is terug te verhuizen naar Nederland, heeft [minderjarige] zowel tegen de jeugdbeschermer als tegen de kinderrechter gezegd zich nog emotioneel verbonden te voelen met Nederland. De moeder, waar hij eens per maand naartoe gaat, en alle vrienden van [minderjarige] , wonen nog in Nederland. [minderjarige] zou het liefst ook terug willen naar Nederland, maar hij begrijpt dat er dan wel een geschikte school moet zijn waar hij terecht kan. De onderhavige zaak gaat over een ondertoezichtstelling die is uitgesproken door de Nederlandse rechter op het moment dat [minderjarige] nog in Nederland woonde. Geen van partijen heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de Nederlands rechter bevoegd om kennis te nemen van het verzoek van de gecertificeerde instelling.
5.6.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om het verzoek van de gecertificeerde instelling te beoordelen, zal de kinderrechter Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
5.7.
Op grond van artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, BW niet langer is vervuld. De kinderrechter kan dit doen op verzoek van de gecertificeerde instelling die het toezicht heeft. [1] De kinderrechter is van oordeel dat van een opheffing van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] geen sprake kan zijn. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
5.8.
Op basis van de stukken en het besprokene ter zitting is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] nog ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat er nog wordt voldaan aan de gronden voor een ondertoezichtstelling. Dat er nog steeds sprake is van een ontwikkelingsbedreiging, wordt door de gecertificeerde instelling in haar schriftelijke update van 8 mei 2025 en ter zitting ook onderkend.
5.9.
De ernstige ontwikkelingsbedreiging bestaande uit de vele onzekerheden die [minderjarige] kende in zijn leven en die aanleiding vormden voor zijn ondertoezichtstelling, zijn, anders dan aanvankelijk werd verondersteld, niet weggenomen met het vertrek, samen met zijn vader, naar Portugal. Uit het gesprek dat de jeugdbeschermer heeft gevoerd met [minderjarige] komt naar voren dat zijn ouders nog steeds niet met elkaar kunnen communiceren over wat nodig is voor hem. Alle communicatie loopt via [minderjarige] . Dit betekent dat hij wordt belast met volwassenproblematiek en dat er veel ‘ruis’ op de lijn is als het gaat om het inzetten van hulp die noodzakelijk wordt geacht. [minderjarige] heeft zelf ook te kennen gegeven nog steeds tussen zijn ouders in te staan. . Het loyaliteitsconflict waar [minderjarige] al in zat, is dus niet weggenomen. Positief is dat [minderjarige] nu op een school zit in Portugal die goed lijkt aan te sluiten op zijn specifieke behoeften en dat de vader het een en ander in gang heeft gezet, zoals een psycholoog voor [minderjarige] en de inschrijving van [minderjarige] bij een sportschool. Deze ontwikkelingen zijn echter nog zeer pril. Zorgelijk is dat [minderjarige] vanwege onduidelijkheid over zijn perspectief nog in een innerlijke strijd verkeert over waar hij op wil groeien. [minderjarige] voelt zich nog sterk verbonden met Nederland en sluit zelf niet uit dat hij binnenkort, indien er een geschikte school voor hem gevonden wordt in Nederland, terugkeert naar Nederland. Deze onduidelijkheid en onzekerheid over zijn perspectief vormen een belemmering voor [minderjarige] om goed tot ontwikkeling te kunnen komen en open te staan voor nieuwe dingen, zoals nieuwe vrienden en nieuwe (sociale) activiteiten in Portugal.
5.10.
Dit alles maakt dat de kinderrechter, met de gecertificeerde instelling, van oordeel is dat [minderjarige] in Portugal nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling wordt daarom afgewezen. Van belang is dat er de komende tijd voor [minderjarige] wordt uitgezocht waar zijn woonperspectief ligt, dat de hulpverlening die is ingezet in Portugal blijft doorlopen en dat er – indien nodig – andere hulpverlening wordt ingezet. Ook is het belangrijk dat de gecertificeerde instelling, zoals ter zitting toegezegd door de jeugdbeschermer, contact opneemt met de Centrale Autoriteit van Portugal om een melding te doen, zodat er door instanties in Portugal zicht kan komen op [minderjarige] en vanuit daar gekeken kan worden of verdere acties noodzakelijk zijn. De kinderrechter drukt de ouders op het hart dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] belangrijk is dat hij niet telkens wordt belast met de ruzies en spanningen tussen de ouders. De ouders moeten een manier gaan vinden om met elkaar te communiceren, door hun onderlinge strijd terzijde te schuiven in het belang van [minderjarige] .

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de gecertificeerde instelling tot opheffing van de ondertoezichtstelling af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2025 door mr. J.E. Bierling, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.E. van Reisen als griffier, en op schrift gesteld op 22 mei 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:
  • degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • andere belanghebbenden, binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of binnen drie maanden nadat zij op andere wijze daarvan kennis hebben genomen.

Voetnoten

1.Artikel 1:261, tweede lid, BW.