ECLI:NL:RBDHA:2025:9444

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
11498380 \ CV EXPL 25-175
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door olielekkage op openbare weg

In deze zaak vordert de Gemeente Katwijk betaling van opruimingskosten van een olielekkage op de openbare weg, veroorzaakt door een verreiker die eigendom is van [bedrijfsnaam] B.V. De Gemeente stelt dat [gedaagde], als bezitter van de verreiker, aansprakelijk is voor de kosten. De procedure begint met een dagvaarding op 2 januari 2025, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 1 mei 2025. Tijdens de behandeling betwist [gedaagde] de aansprakelijkheid en stelt dat hij niet de bezitter van de verreiker was, maar dat deze in gebruik was bij [bedrijfsnaam]. De kantonrechter oordeelt dat de Gemeente niet kan bewijzen dat [gedaagde] aansprakelijk is op basis van de artikelen 6:173 en 6:181 BW, omdat de verreiker in het kader van bedrijfsactiviteiten werd gebruikt. De vorderingen van de Gemeente worden afgewezen, en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is gewezen op 28 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANKDEN HAAG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Leiden
NH (B/C)
Zaaknummer: 11498380 \ CV EXPL 25-175
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE KATWIJK,
gevestigd te Katwijk,
eisende partij,
hierna te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: [naam] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. A.A.G. Balkenende.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 januari 2025, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald,
- het bericht van 17 april 2025 met productie(s) van de Gemeente,
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van 1 mei 2025.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 oktober 2021 heeft een verreiker olie verloren op de openbare weg. De verreiker heeft daarbij een oliespoor achtergelaten van ruim 3,2 kilometer. Ook is er een olievlek ontstaan op een parkeervak aan de boulevard. De Gemeente heeft de olie laten verwijderen.
2.2.
Op 7 oktober 2021 is een buitengewoon opsporingsambtenaar, na omvraag rondom de aan de boulevard geparkeerde verreiker, erop gewezen dat de verreiker werd gebruikt bij bouwwerkzaamheden in de buurt door [bedrijfsnaam] B.V. (hierna: ‘ [bedrijfsnaam] ’). De opsporingsambtenaar heeft vervolgens op de plek van de bouwwerkzaamheden met [gedaagde] , de (mede-)eigenaar van [bedrijfsnaam] , gesproken. [gedaagde] heeft zich geïdentificeerd en verklaard dat hij de verreiker naar de boulevard heeft gereden.
2.3.
In opvolgend contact op 13 oktober 2021 met de Gemeente over de opruimingskosten van het oliespoor heeft [gedaagde] verzocht de factuur van eventuele opruimingskosten in verband met een hoog eigen risico niet aan zijn verzekeraar te sturen, maar aan [gedaagde] .
2.4.
De Gemeente heeft [gedaagde] vervolgens op 5 november 2021 aansprakelijk gesteld voor de schade onder overlegging van het opruimingsrapport. Zij heeft gemeld dat de gespecificeerde factuur later zou volgen. Op 23 november 2021 heeft de Gemeente de factuur aan [gedaagde] gestuurd onder vermelding dat deze uiterlijk op 23 december 2021 zou moeten worden betaald. De gevorderde opruimingskosten bedragen in totaal € 5.186,58.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 6.368,95 vermeerderd met de wettelijke rente over € 5.186,58 vanaf 19 december 2024, en overige kosten rechtens.
3.2.
De Gemeente legt aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] als bezitter van het voertuig dat olie heeft verloren op het wegdek gehouden is de kosten voor het verwijderen van de olie te vergoeden. Omdat [gedaagde] de factuur voor die kosten niet tijdig heeft voldaan, vordert de Gemeente rente over de periode dat [gedaagde] te laat heeft betaald. De rente tot en met 19 december 2024 is berekend op € 414,83. Ook vordert de Gemeente buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 767,54.
3.3.
[gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de Gemeente, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de Gemeente, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de Gemeente in de kosten van deze procedure. [gedaagde] betwist dat hij de bezitter is van de verreiker. Ook betwist [gedaagde] de hoogte van de gestelde schade.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verreiker als gevolg van een gebrek olie heeft gelekt op de openbare weg. De Gemeente heeft kosten gemaakt om de olie te verwijderen. De kern van het geschil spitst zich toe op de vraag of [gedaagde] aansprakelijk is voor de opruimingskosten en de precieze omvang van die kosten.
4.2.
[gedaagde] betwist dat hij bezitter was van de verreiker ten tijde van de olielekkage. Ter zitting heeft [gedaagde] aangegeven dat de verreiker eigendom is van [bedrijfsnaam] . De verreiker wordt enkel gebruikt in het kader van [bedrijfsnaam] ’s bedrijfsactiviteiten. Dat was volgens [gedaagde] ook het geval toen de verreiker olie lekte op de openbare weg. De verreiker werd op dat moment naar de boulevard verplaatst zodat deze kon worden ingezet bij werkzaamheden. Het standpunt van [gedaagde] is dan ook dat de Gemeente [bedrijfsnaam] had moeten aanspreken.
4.3.
De Gemeente heeft ter zitting aangegeven ervan uit te zijn gegaan dat [gedaagde] de bezitter was van de verreiker en dat zij er niet van op de hoogte was dat de verreiker in eigendom aan [bedrijfsnaam] toebehoorde.
[gedaagde] is niet aansprakelijk voor de opruimingskosten
4.4.
De kantonrechter stelt in dit kader voorop dat indien schade ontstaat als gevolg van een gebrekkige roerende zaak, de bezitter van die zaak daarvoor in beginsel aansprakelijk is (art. 6:173 BW). Wordt de roerende zaak echter gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, dan ligt die aansprakelijkheid bij degene die dit bedrijf uitoefent (artikel 6:181 BW).
4.5.
Uit hetgeen [gedaagde] naar voren heeft gebracht vloeit voort dat de verreiker eigendom was van [bedrijfsnaam] en slechts voor de uitoefening van diens bedrijf werd ingezet. [gedaagde] heeft de verreiker bestuurd toen het olie lekte, maar hield de verreiker dat kader voor [bedrijfsnaam] en niet voor zichzelf. Van bezit in de zin van art. 3:107 BW, en daarmee ook art. 6:173 BW, is daarom geen sprake. In aanvulling merkt de kantonrechter op dat zelfs al zou [gedaagde] bezitter zijn geweest van de verreiker, deze uitsluitend werd gebruikt in de uitoefening van een bedrijf waardoor niet de bezitter, maar [bedrijfsnaam] op grond van art. 6:181 BW als aansprakelijke partij moet worden aangemerkt. [gedaagde] kan dus niet op grond van art. 6:173 BW worden gehouden de opruimingskosten te vergoeden.
4.6.
Evenmin zijn voldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. De kantonrechter komt aldus op basis van voorgaande tot het oordeel dat [gedaagde] niet aansprakelijk is voor de door de Gemeente geleden schade als gevolg van de olielekkage. De vorderingen van de Gemeente worden daarom afgewezen. De kantonrechter komt om die reden niet toe aan een bespreking van de gestelde schadeposten.
De proceskosten worden gecompenseerd
4.7.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren. Tot aan de zitting is door [gedaagde] immers onbesproken gelaten dat de verreiker van [bedrijfsnaam] was. [gedaagde] heeft daar voor steeds volstaan met de opmerking dat hij niet de bezitter was van de verreiker en de Gemeente de verkeerde persoon heeft gedagvaard. Tegelijkertijd heeft [gedaagde] aangegeven dat hij de verreiker heeft bestuurd en aan de Gemeente verzocht om de factuur van de opruimingskosten niet direct aan zijn verzekering te sturen, maar rechtstreeks aan [gedaagde] zelf. [gedaagde] heeft de Gemeente daarmee op het verkeerde been gezet. In dat licht had het van [gedaagde] mogen worden verwacht dat hij in het eerdere contact met de Gemeente of – gelet op artikel 128 Rv – in ieder geval in de conclusie van antwoord nader had gespecificeerd dat de verreiker van [bedrijfsnaam] was. Nu [gedaagde] dat tot de zitting heeft nagelaten heeft de Gemeente deze procedure (onnodig) moeten doorzetten in plaats van [bedrijfsnaam] aan te kunnen spreken. Zoals gezegd zal de kantonrechter om die reden de proceskosten compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van de Gemeente af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Hengeveld. Het is ondertekend door mr. I.F. Dam en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.