ECLI:NL:RBDHA:2025:9433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2025
Publicatiedatum
28 mei 2025
Zaaknummer
C/09/679608 / HA RK 25-50
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot aanwijzing van een vertegenwoordiger van het bestuur van een rechtspersoon in een procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025 een beschikking gegeven in een verzoek op grond van artikel 2:15 lid 4 BW. De verzoekster, een B.V., heeft verzocht om iemand aan te wijzen die in plaats van het bestuur van de rechtspersoon kan optreden in een lopende bodemprocedure. Deze bodemprocedure is gestart door [belanghebbende 2], die als bestuurder van de rechtspersoon een vernietiging vordert van besluiten genomen door de vergadering van prioriteitsaandeelhouders. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat er geen verzoek op grond van artikel 2:15 lid 4 BW was ingediend, terwijl dit wel noodzakelijk was. De rechtbank heeft de rechtspersoon de gelegenheid gegeven om dit verzoek alsnog in te dienen. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] beide bestuurders zijn, en dat er een geschil is ontstaan tussen hen. De rechtbank heeft besloten dat [belanghebbende 1] als vertegenwoordiger van de rechtspersoon kan optreden in de bodemprocedure, maar heeft ook voorwaarden gesteld aan de kosten die voor rekening van de rechtspersoon komen. De bodemprocedure zal voortgezet worden en [belanghebbende 1] moet zich op de rol van 16 april 2025 stellen, bijgestaan door een advocaat.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/679608 / HA RK 25-50
Beschikking van de voorzieningenrechter van 3 april 2025
in de zaak van
[verzoekster] B.V., te [vestigingsplaats],
verzoekster,
advocaat mr. R. Beele te Alphen aan den Rijn,
en

1.[belanghebbende 1], te [woonplaats 1],

belanghebbende,
advocaat mr. J.P.H.G.W. Sars te Doetinchem,

2.[belanghebbende 2], te [woonplaats 2],

belanghebbende,
advocaat mr. R. Beele te Alphen aan den Rijn.
Partijen worden hierna respectievelijk “de rechtspersoon”, “[belanghebbende 1]” en “[belanghebbende 2]” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met vier producties, ingekomen op 4 februari 2025;
  • de e-mail van mr. Beele met één productie van 7 februari 2025;
  • de e-mail van mr. Sars van 17 februari 2025;
  • de e-mail van mr. Beele van 24 maart 2025 met één aanvullende productie.
1.2.
Op 27 maart 2025 is de zaak besproken tijdens een mondelinge behandeling. Hierbij waren aanwezig:
  • [belanghebbende 2] met mr. Beele, de laatste tevens als advocaat van de rechtspersoon;
  • [belanghebbende 1] met mr. Sars.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van de mondelinge behandeling. Ter zitting is de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Bij dagvaarding van 20 maart 2024 is [belanghebbende 2] – net als [belanghebbende 1] bestuurder van de rechtspersoon – een procedure gestart tegen de rechtspersoon en [belanghebbende 1]. Deze procedure is bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer C/09/663973 / HA ZA 24-301 (hierna: de bodemprocedure). In de bodemprocedure vordert [belanghebbende 2] onder andere vernietiging van een besluit van de vergadering van prioriteitsaandeelhouders van de rechtspersoon van 23 maart 2023 (waarbij haar de titel van algemeen bestuurder, en daarmee haar vertegenwoordigingsbevoegdheid, werd ontnomen) en van de besluiten genomen door het bestuur tijdens een vergadering van 3 april 2023.
2.2.
In de bodemprocedure is op 24 december 2024 een tussenvonnis gewezen; dit vonnis is verbeterd bij vonnis van 22 januari 2025 (hierna: het tussenvonnis). In het tussenvonnis is overwogen dat, hoewel de situatie van artikel 2:15 lid 4 BW (een bestuurder vordert vernietiging van besluiten van de rechtspersoon) zich voordoet, geen verzoek op grond van dat artikel bij de voorzieningenrechter is ingediend. De rechtbank heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat – mede gezien het feit dat [belanghebbende 1] uitdrukkelijk slechts verweer heeft gevoerd in zijn privé hoedanigheid en niet (mede) als bestuurder van de rechtspersoon – niet voorbij kan worden gegaan aan het voorschrift van artikel 2:15 lid 4 BW. Om die reden heeft de rechtbank de rechtspersoon in de gelegenheid gesteld het bedoelde verzoek alsnog in te dienen bij de voorzieningenrechter. De bodemprocedure is daarom aangehouden. In verband met het in te dienen verzoek overweegt de rechtbank in het tussenvonnis dat [belanghebbende 2], mede gelet op het feit dat zij na het arrest van het gerechtshof Den Haag (zaaknummer: 200.331.613/01; daarin zijn de door haar gewraakte besluiten geschorst) haar zelfstandige vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft herkregen, zelfstandig het verzoek op grond van artikel 2:15 lid 4 BW namens de rechtspersoon bij de voorzieningenrechter kan dienen.

3.Het verzoek en de beoordeling

3.1.
De rechtspersoon verzoekt, op de voet van het bepaalde in artikel 2:15 lid 4 BW, iemand aan te wijzen die in het geding ten overstaan van de rechtbank namens het bestuur van de rechtspersoon optreedt. Dat doet de rechtspersoon omdat zich hier het geval voordoet dat een bestuurder in eigen naam vernietiging van besluiten van (organen van) de rechtspersoon vordert. De wetgever heeft voor een dergelijk geval voorgeschreven dat door een ander verweer gevoerd kan worden tegen de vernietigingsvordering(en). De bedoeling van de wetgever met deze regeling is te voorkomen dat een bestuurder in wezen ‘tegen zichzelf” procedeert dan wel (bij een meerkoppig bestuur) samenspanning van bestuurders plaats kan vinden, als gevolg waarvan de vernietigingsvordering, zonder dat enig tegengeluid zal kunnen klinken, wordt toegewezen.
3.2.
In dit geval is duidelijk dat aan de vernietigingsvorderingen van [belanghebbende 2] (aandeelhouder en bestuurder) een geschil met [belanghebbende 1] (prioriteitsaandeelhouder en medebestuurder) ten grondslag ligt. De vorderingen van [belanghebbende 2] keren zich tegen besluiten, die in feite zijn genomen door toedoen van [belanghebbende 1] en waartegen [belanghebbende 2] zich verzet. In deze situatie ligt het voor de hand dat [belanghebbende 1], desgewenst, namens de rechtspersoon verweer voert tegen de vernietigingsvorderingen. “Desgewenst”, omdat [belanghebbende 1] er ook voor kan kiezen geen verweer te voeren in de bodemprocedure (in haar tussenvonnis merkte de rechtbank, op grond van uitlatingen tijdens de mondelinge behandeling, op dat [belanghebbende 1] geen probleem leek te hebben met de vernietiging van de besluiten). De rechtbank zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, [belanghebbende 1] aanwijzen als degene die in plaats van het bestuur in de bodemprocedure optreedt.
3.3.
De rechtbank tekent daar nog het volgende bij aan. [belanghebbende 1] zal aldus, in naam van de rechtspersoon, verweer (kunnen) voeren en aldus zijn handelen (de stemuitbrenging ter zake de verschillende besluiten) kunnen verdedigen in naam van de rechtspersoon. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de kosten voor het voeren van verweer (met name de advocaatkosten) voor rekening van de rechtspersoon komen. Dat is onredelijk indien de uitkomst van de bodemprocedure ten nadele van [belanghebbende 1] luidt. Hij zou dan immers kunnen procederen op kosten van de rechtspersoon ter verdediging van in feite door hem genomen besluiten die vernietigd worden. Om die reden bepaalt de rechtbank dat de kosten van verweer slechts dan voor rekening van de rechtspersoon kunnen worden gebracht als het (onherroepelijke) oordeel over de gewraakte besluiten overwegend in het voordeel van [belanghebbende 1] luidt.
3.4.
De bodemprocedure zal weer op de rol worden gebracht om voort te procederen. [belanghebbende 1] krijgt dan ook de gelegenheid zich op de rol van 16 april 2025, bijgestaan door een advocaat, te stellen in de bodemprocedure namens de rechtspersoon.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst voor de duur van de procedure tussen partijen met zaaknummer C/09/663973 / HA ZA 24-301 (eventueel hoger beroep en cassatie daaronder begrepen) [belanghebbende 1] aan als vertegenwoordiger van de rechtspersoon in de hiervoor vermelde bodemprocedure;
4.2.
bepaalt dat de kosten die worden gemaakt voor het voeren van verweer in de bodemprocedure namens de rechtspersoon alleen voor rekening van de rechtspersoon kunnen worden gebracht als en nadat onherroepelijk vast komt te staan dat het door [belanghebbende 1] namens de rechtspersoon gevoerde verweer tegen de gevorderde vernietiging in overwegende mate doel treft;
4.3.
draagt [belanghebbende 1] op, als hij verweer wenst te voeren, zich, bijgestaan door een advocaat, op de rol van 16 april 2025 te stellen voor de rechtspersoon in de bodemprocedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2025. [1]

Voetnoten

1.type: 3384