In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 3 april 2025 een beschikking gegeven in een verzoek op grond van artikel 2:15 lid 4 BW. De verzoekster, een B.V., heeft verzocht om iemand aan te wijzen die in plaats van het bestuur van de rechtspersoon kan optreden in een lopende bodemprocedure. Deze bodemprocedure is gestart door [belanghebbende 2], die als bestuurder van de rechtspersoon een vernietiging vordert van besluiten genomen door de vergadering van prioriteitsaandeelhouders. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat er geen verzoek op grond van artikel 2:15 lid 4 BW was ingediend, terwijl dit wel noodzakelijk was. De rechtbank heeft de rechtspersoon de gelegenheid gegeven om dit verzoek alsnog in te dienen. Tijdens de mondelinge behandeling is vastgesteld dat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] beide bestuurders zijn, en dat er een geschil is ontstaan tussen hen. De rechtbank heeft besloten dat [belanghebbende 1] als vertegenwoordiger van de rechtspersoon kan optreden in de bodemprocedure, maar heeft ook voorwaarden gesteld aan de kosten die voor rekening van de rechtspersoon komen. De bodemprocedure zal voortgezet worden en [belanghebbende 1] moet zich op de rol van 16 april 2025 stellen, bijgestaan door een advocaat.