In deze zaak heeft de kinderrechter op 15 mei 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland om een zorgregeling vast te stellen voor de minderjarige, geboren in 2021. De gecertificeerde instelling verzocht om de minderjarige bij de vader te laten verblijven, met als doel de opvoeding en zorg te stabiliseren, gezien de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft de procedure gevoerd met gesloten deuren, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 5 maart 2025 bij de vader verblijft, na een crisissituatie bij de moeder. De moeder heeft echter positieve stappen gezet in haar situatie, waaronder het inschakelen van hulpverlening en het verbeteren van haar thuissituatie. De kinderrechter oordeelde dat het verblijf bij de moeder, waar de minderjarige zijn hele leven heeft gewoond, momenteel het meest in het belang van het kind is, mits er adequate hulpverlening wordt ingezet. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling afgewezen en bepaald dat de minderjarige per direct weer bij de moeder zal verblijven, met afspraken voor omgang met de vader. De ouders zijn aangemoedigd om samen duidelijke afspraken te maken over de zorg voor de minderjarige en om mediation te overwegen.