ECLI:NL:RBDHA:2025:9358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
NL25.6377, NL25.6378
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag en de noodzaak van correcte bekendmaking van besluiten via het IND portaal

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 14 mei 2025, wordt de ontvankelijkheid van het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, een Pakistaanse nationaliteit, had op 14 juli 2022 een asielaanvraag ingediend, die op 27 december 2024 door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Eiser stelde dat de bekendmaking van het besluit niet correct had plaatsgevonden, omdat hij geen notificatie had ontvangen van de IND over de afwijzing. De rechtbank oordeelt dat de bekendmaking via het IND portaal niet voldoende is, tenzij er ook een notificatie naar de gemachtigde van de vreemdeling wordt gestuurd. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft aangetoond dat het besluit op de juiste wijze is bekendgemaakt, waardoor het beroep ontvankelijk is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.814,- en de voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, met een vergoeding van € 907,- voor de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.6377 (beroep) en NL25.6378 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. Verheugt).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de afwijzing van de asielaanvraag niet in stand kan blijven. Het beroep is gegrond
.Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Eiser heeft op 14 juli 2022 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 december 2024 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1.
Eiser heeft op 10 februari 2025 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, [naam 1] als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser heeft de Pakistaanse nationaliteit en stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1996. In 2018 kreeg eiser een geheime relatie met een vriendin van zijn zus, [naam 2] . In de tussentijd ging eiser naar Oekraïne om te studeren. Bij terugkomst in Pakistan hebben eiser en zijn vriendin aan hun families toestemming gevraagd om te trouwen. De families vonden dit niet goed omdat eiser en zijn vriendin uit andere kastengroepen komen. Eiser en zijn vriendin bleven bij elkaar in de hoop ooit wel goedkeuring te krijgen. In april 2021, vlak voordat eiser weer naar Oekraïne ging, zijn eiser en zijn vriendin betrapt door de moeder van zijn vriendin. Eiser en zijn vriendin zijn toen mishandeld. De familie van eisers vriendin was niet op de hoogte van zijn vertrek naar Oekraïne een deed aangifte tegen hem wegens verkrachting. De familie van eisers vriendin, specifiek haar oom, is machtig en betrokken in de politiek. Na eisers vertrek is de familie van [naam 2] met politie en politieke leiders naar het huis van eisers familie gegaan, op zoek naar eiser. Eisers vader en broer zijn toen mishandeld. Eiser vreest een gevangenisstraf van 25 jaar in Pakistan voor de verkrachting en de familie van zijn vriendin heeft hem met de dood bedreigd omdat hun eer is aangetast.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Problemen naar aanleiding van verboden relatie.
Verweerder acht van het eerste asielmotief enkel de nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht het tweede asielmotief niet geloofwaardig. Verweerder acht de identiteit van eiser niet geloofwaardig omdat eiser zijn identiteit niet heeft aangetoond met documenten. Verweerder acht eisers problemen naar aanleiding van de verboden relatie niet geloofwaardig omdat eiser de link tussen zijn gestelde problemen en de familie van zijn vriendin niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft op geen manier onderbouwd dat de oom van zijn vriendin een machtigde, rijke politicus is in Pakistan. Daarnaast heeft eiser summier en algemeen verklaard over de problemen. Eiser heeft tegenstrijdig verklaard over het moment waarop de aangifte is gedaan.
Verweerder wijst de asielaanvraag van eiser af als kennelijk ongegrond op basis van artikel 30b, eerste lid, onder c, van de Vw.
Is het beroep ontvankelijk?
5. In het bestreden besluit staat dat eiser daartegen binnen 1 week nadat hij het bestreden besluit heeft gekregen in beroep kan gaan. Omdat eiser het beroep pas op 10 februari 2025 heeft ingediend, dient te worden beoordeeld of eiser in het beroep kan worden ontvangen.
6. Eiser voert aan dat het bestreden besluit niet op 27 december 2024 is ontvangen in het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) portaal. Ook heeft hij van het nemen van dat besluit geen notificatie ontvangen. Eiser voert aan dat dit een onduidelijke en onjuiste wijze is van een besluit kenbaar maken. Het IND portaal functioneert niet naar behoren, wat volgens de gemachtigde van eiser in andere zaken ook door medewerkers van de IND is bevestigd. Regelmatig komt het voor dat een processtuk niet ontvangen wordt door advocaten. Eiser heeft dit onderbouwd met schermafbeeldingen van het IND portaal.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is en motiveert dat oordeel als volgt.
6.2
Op grond van artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschiedt bekendmaking van het besluit door de toezending of uitreiking hiervan door het bestuursorgaan aan de belanghebbenden. Uit artikel 2:1 van de Awb volgt dat juiste bekendmaking ook kan geschieden door het toesturen van het besluit naar enkel de gemachtigde. [2] Verweerder heeft het besluit dus mogen toesturen naar enkel de gemachtigde via het IND portaal. Echter, dat neemt niet weg dat het aan de verzender van het besluit, in dit geval verweerder, is om aannemelijk te maken dat het besluit op juiste wijze aan de gemachtigde van de vreemdeling bekend is gemaakt. Onder de juiste wijze van bekendmaking van het enkel bekend maken van een besluit aan de gemachtigde van de vreemdeling door plaatsing van het besluit in het IND portaal hoort, naar het oordeel van de rechtbank ook dat verweerder van die plaatsing in het portaal een notificatie stuurt aan de gemachtigde van de vreemdeling. De rechtbank is van oordeel dat nu verweerder niet kan aantonen dat hij de gemachtigde van eiser op of na 27 december 2024 een notificatie heeft toegestuurd van de plaatsing van het bestreden besluit in het IND portaal, verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het bestreden besluit op de juiste wijze bekend heeft gemaakt. Nu gemachtigde ter zitting heeft toegelicht dat zij beroep heeft ingesteld op het moment waarop zij min of meer toevallig kennis heeft genomen van het bestreden besluit en de rechtbank geen aanleiding ziet om daaraan te twijfelen gaat de rechtbank er vanuit dat eiser binnen 1 week na kennisname van het bestreden besluit daartegen beroep heeft ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet niet-ontvankelijk.
Heeft verweerder de identiteit van eiser ongeloofwaardig kunnen achten?
6. Eiser voert aan dat het opmerkelijk is dat zijn Pakistaanse nationaliteit en herkomst wel worden geloofd, maar zijn identiteit niet enkel omdat zijn paspoort ontbreekt. Eiser stelt zijn paspoort niet aan verweerder te kunnen overleggen omdat hierin zijn werkvisum staat en hij dat visum, in geval van controle door de arbeidsinspectie, moet kunnen tonen tijdens het werk dat hij dagelijks in Nederland voor zijn werkgever verricht.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat ook zijn identiteit geloofd moet worden als zijn nationaliteit en herkomst wel geloofd worden. Alle drie zijn het aspecten die binnen hun asielmotief individueel beoordeeld worden op geloofwaardigheid. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet uit hoeft te gaan van de geloofwaardigheid van eisers identiteit omdat eiser geen identiteitsdocumenten heeft overgelegd, terwijl hij wel beschikt over een paspoort waarmee hij zijn gestelde identiteit tegenover verweerder zou kunnen onderbouwen. Verweerder heeft de reden die eiser geeft voor het niet overleggen van het paspoort onvoldoende kunnen vinden om toch van de door eiser gestelde identiteit uit te gaan. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij zijn paspoort niet, zelfs niet voor kortere tijd, aan verweerder zou kunnen overleggen om verweerder de gelegenheid te geven langs die weg eisers gestelde identiteit te kunnen verifiëren. Zo heeft eiser bijvoorbeeld geen verklaring van zijn werkgever of van de arbeidsinspectie overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat het voor eiser niet mogelijk is, zelfs niet voor kortere tijd, om alleen met een kopie van zijn paspoort naar het werk te gaan gedurende de tijd dat verweerder eisers originele paspoort in onderzoek heeft om zijn identiteit te verifiëren. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder de problemen naar aanleiding van de relatie ongeloofwaardig kunnen achten?
8. Eiser voert aan dat hij gemotiveerd heeft waarom hij geen bewijs kan leveren van de relatie en de hieruit voortvloeiende problemen. Eiser heeft zijn telefoon verloren tijdens de oorlog in Oekraïne, een overmachtssituatie. Op deze telefoon stond al het bewijs van de relatie en de problemen. De feitelijke omstandigheid dat de familie van eisers vriendin machtig en invloedrijk is, is geen omstandigheid die eiser met documenten kan onderbouwen. Dit kan hem daarom niet worden tegengeworpen. Verweerder heeft daarom ook niet kunnen tegenwerpen dat eiser de link tussen zijn vriendin en haar oom wel aannemelijk had kunnen maken. Eiser voert aan dat hij in het gehoor gedetailleerd heeft verklaard over de omstandigheden die in zijn familiehuis hebben plaatsgevonden, onder andere op pagina 16 van het gehoor. Daarnaast heeft eiser op pagina’s 12 en 28 van het gehoor verklaard dat hij in de veronderstelling was dat direct aangifte tegen hem was gedaan maar dat hij pas na één of twee dagen contact heeft opgenomen met zijn familie en er toen achter is gekomen dat de aangifte niet direct was gedaan.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser geen bewijs heeft overgelegd voor zijn asielrelaas en hier geen verschonende verklaring voor heeft gegeven. Daargelaten of eiser zijn telefoon daadwerkelijk is verloren tijdens zijn vlucht vanuit Oekraïne naar Nederland, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij niet aan andere bewijsstukken kan komen die de link tussen de oom van zijn vriendin en de problemen aannemelijk kan maken. Het ligt wel op de weg van eiser om deze link aannemelijk te maken. Eiser heeft niet aangetoond dat hij op andere wijze geprobeerd heeft om bewijs hiervoor te vergaren. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat indien eiser wel bewijs zou overleggen, dit niet aan eisers gestelde problemen getoetst kan worden omdat eisers identiteit niet geloofwaardig is bevonden. Verweerder heeft van eiser mogen verwachten dat eiser via documenten kan aantonen dat de oom van zijn vriendin een rijke en machtigde politicus is. Daarnaast heeft eiser de aangifte niet overgelegd en heeft hij geen oprechte inspanning getoond om dit wel te doen. Ook met betrekking tot andere documenten die eiser mogelijk had kunnen overleggen om bijvoorbeeld aan te tonen dat de oom van zijn vriendin daadwerkelijk haar oom is, heeft eiser geen oprechte inspanning getoond om aan deze documenten te komen.
9.1.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiser over de ontstane problemen summier zijn. Ter zitting heeft verweerder verwezen naar pagina 26 van het gehoor om te duiden dat verweerder wel degelijk heeft doorgevraagd over de mishandelingen. De rechtbank volgt niet dat hier door verweerder is doorgevraagd.
9.2.
Hierbij haalt de rechtbank de volgende passages uit het combigehoor aan. Op pagina 26 van het gehoor wordt door eiser verklaard dat hij is mishandeld en vastgebonden. Verweerder vraagt hier echter niet op door en gaat verder over de aangifte:

De tweede keer dat jullie elkaar zagen werden jullie intiem en de moeder van
[naam 2] heeft dit ontdekt. Hoe is de ontdekking gegaan?
Ik was bij haar. Zij had gezegd dat er niemand thuis was, dat haar familie op bezoek was bij iemand. Zij was alleen. Toen ik daar was, gingen we eerst praten met elkaar. Vervolgens werden we intiem. Omdat er sprake was van een hele lange relatie. Daarna kwam moeder opeens terug en zij heeft ons gezien. De broer van haar was bezig met de auto parkeren. Daarna kwam hij ook binnen. Hij begon mij te slaan. Hij heeft zijn oom erbij geroepen. De
familie begon ons allebei te slaan en mishandelen.
Jullie lagen gezien de ontwikkelingen al onder een vergrootglas kan ik mij zo voorstellen. Waarom namen jullie dan toch het risico?
Ja ik was daar. We waren opgewonden geraakt.
(…)
De moeder van [naam 2] ontdekte u. Vervolgens werd u mishandeld door haar broer en oom. Waarom liet de familie van [naam 2] u gaan op dat moment?
Heel veel buren en mensen waren er bij betrokken. Ze hadden mij mishandeld en vastgebonden. Mensen kwamen erbij en zeiden, laat hem even. Ga niet verder met de mishandeling. Vervolgens werd mijn familie geïnformeerd. Ze werden op de hoogte gebracht van wat er gebeurd was. Mijn familie heeft mij vervolgens los gekregen.
Wanneer is er aangifte tegen u gedaan vanwege verkrachting?
Ik ging op 12 april 2021 weg uit het land. De aangifte was één of twee dagen
daarna. Een of twee dagen later.”
9.2.1.
Hierin leest de rechtbank dat verweerder onvoldoende heeft doorgevraagd over de mishandeling. Verweerder heeft zich daarom ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser summier heeft verklaard over de mishandeling.
9.3.
Verweerder werpt eiser ook tegen dat hij summier heeft verklaard over de aangifte. Echter, uit pagina 29 van het gehoor volgt dat verweerder ook hier onvoldoende over heeft doorgevraagd.
“Dus dit first information report heeft u wel?
Ja.
Staan daar ook details van het incident in?
Ja.
Ik raad u aan om alle schriftelijke bewijzen aan te leveren bij u advocaat. Dit is
namelijk van groot belang voor uw aanvraag.”
9.3.1.
De rechtbank leest dat eiser heeft aangegeven dat details van het incident in het first information rapport van de aangifte staan. Vervolgens vraagt verweerder hier niet op door, maar geeft de hoormedewerker aan dat eiser de aangifte moet overleggen. De stelling van verweerder ter zitting dat de gehoormedewerker er vanuit ging dat de aangifte overgelegd zou worden, getuigt van een te passieve houding van verweerder in het licht van de samenwerkingsverplichting [3] .
9.4.
Daarnaast volgt de rechtbank de tegenstrijdigheid die verweerder leest in de verklaringen van eiser over het moment van de aangifte niet. De vrees die eiser heeft geuit dat gelijk aangifte was gedaan op het moment van zijn vertrek, staat niet gelijk aan de wetenschap van eiser dat de aangifte was gedaan. Verweerder heeft hier een strikte lezing aan de vrees van eiser gegeven. Eiser heeft later namelijk verklaard dat hij een dag of twee na zijn vertrek uit Pakistan contact heeft opgenomen met zijn familie en dat hij er toen is achter gekomen dat aangifte tegen hem was gedaan. [4]
9.5.
Nu verweerder niet heeft doorgevraagd over deze onderwerpen, heeft verweerder niet kunnen tegenwerpen dat eiser summier heeft verklaard over de incidenten zoals de mishandeling en de aangifte. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de verklaringen niet voldoen aan artikel 31, zesde lid, en onder c, van de Vw. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat eiser niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, onder b, van de Vw. Verweerder heeft niet deugdelijk gemotiveerd hoe zwaar dit weegt ten opzichte van de omstandigheid dat eiser volgens verweerder ook niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, onder c, van de Vw. Dit zal verweerder in het nieuwe besluit wel moeten doen. Deze beroepsgrond slaagt.
10. Nu het beroep reeds vanwege het vorenstaande gegrond is, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel zoals is neergelegd in artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit, waaronder ook het terugkeerbesluit en het inreisverbod. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
11.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor twaalf weken.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
12. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding om de verzochte voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. De voorzieningenrechter wijst verzoeker een vergoeding van zij proceskosten toe. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 907,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 december 2024;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.W. Robijn, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaak NL25.6378
2.Zie hiervoor Tekst en Commentaar op artikel 2:1 van de Awb.
3.Zie hiervoor artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn.
4.Zie pagina 28 van het Combigehoor, 21 juni 2024.