ECLI:NL:RBDHA:2025:9346

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
C/09/684182/KG RK 25/572
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen een bestuursrechter in een bestuursrechtelijke procedure

Op 26 mei 2025 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de bestuursrechter mr. C.W. Griffioen. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de bewering dat de bestuursrechter haar stem had verheven en de verzoeker niet aan het woord had gelaten voordat zij haar oordeel gaf over het procesbelang. De wrakingskamer oordeelde dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is voor klachten over de bejegening ter zitting, zoals het verheffen van de stem. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de bestuursrechter. De bestuursrechter had in haar reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat zij de verzoeker uitleg wilde geven over het procesbelang, maar dat de verzoeker haar herhaaldelijk onderbrak. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2025/25
zaak- /rekestnummer: C/09/684182 / KG RK 25/572
Beslissing van 26 mei 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. C.W. Griffioen
bestuursrechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de bestuursrechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 24 april 2025 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de bestuursrechter van 6 mei 2025.
1.2.
Op 12 mei 2025 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker,
- de bestuursrechter.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de bestuursrechter in de zaak met nummer SGR 24/6071 tussen verzoeker en Dienst Toeslagen.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
‘’Ik wraak u omdat u uw stem heeft verheven terwijl ik u probeer te corrigeren. Ik ben appellant hier. Ik moet eerst het woord voeren voordat u uitspraak doet. Ik wilde u vragen om mij eerst mijn betoog te laten doen voordat u beoordeelt of er procesbelang is. Schrijft dat ook op.’’

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. De wrakingskamer is van oordeel dat van zulke omstandigheden niet is gebleken.
3.2.
Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat verzoeker als wrakingsgronden aanvoert dat de bestuursrechter haar stem tegen verzoeker heeft verheven en dat de bestuursrechter verzoeker niet aan het woord heeft gelaten voordat zij haar oordeel gaf over het procesbelang. Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker pleitaantekeningen overgelegd, met bijlagen. In aanvulling op de aangevoerde wrakingsgronden heeft verzoeker daarin nog aangevoerd – kort samengevat - dat uit de contacten met de griffier voorafgaand aan de zitting van 24 april 2025 reeds kon worden afgeleid dat de uitkomst van de zitting op voorhand was bepaald.
3.3.
De bestuursrechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek en op de zitting van de wrakingskamer kenbaar gemaakt dat zij net was begonnen met de behandeling ter zitting, had aangegeven waar de zaak over gaat en verteld dat de verwerende partij in de bodemprocedure van mening is dat verzoeker geen procesbelang heeft bij het ingestelde beroep tegen het besluit van 7 mei 2024, omdat er geen bedrag meer open zou staan. Omdat verzoeker procedeert zonder advocaat, wilde de bestuursrechter aan verzoeker uitleggen wat er wordt bedoeld met procesbelang. Doordat verzoeker haar herhaaldelijk bleef onderbreken, kreeg zij daar niet de gelegenheid toe. Zij heeft inderdaad met stemverheffing tegen de verzoeker gesproken, omdat hij door haar heen bleef praten en haar niet liet uitpraten, ondanks haar verzoek daartoe. De bestuursrechter vermoedt dat verzoeker de indruk had dat zij al uitspraak aan het doen was, wat niet het geval was. Zij heeft dat verzoeker niet meer duidelijk kunnen maken voordat zij werd gewraakt.
3.4.
Voor zover de wraking is gebaseerd op klachten over het spreken met stemverheffing, geldt dat de wrakingsprocedure daarvoor niet is bedoeld. Dit ziet immers op de bejegening ter zitting, en dat is geen grond voor wraking.
3.5.
Ten aanzien van de vraag naar het procesbelang in de hoofdzaak, oordeelt de wrakingkamer dat zowel uit de inhoud van de brief van de rechtbank aan verzoeker van 15 april 2025 als het proces-verbaal van de zitting van 24 april 2025, op geen enkele manier de vooringenomenheid van de bestuursrechter blijkt. Noch uit de brief, noch uit de opmerkingen van de bestuursrechter tijdens de zitting blijkt dat de bestuursrechter zich al een inhoudelijk oordeel over de zaak had gevormd of reeds een inhoudelijk oordeel over de zaak aan het uitspreken was, alvorens verzoeker aan het woord te laten. Dat de bestuursrechter verzoeker uitleg wilde geven over de kwestie van het procesbelang acht de wrakingskamer alleszins voorstelbaar. Het uiteenzetten van juridische kaders en het benoemen van juridisch relevante kwesties behoort immers tot de taak van de rechter. Uit de brief van 15 april 2025 van de rechtbank aan verzoeker kan niet meer worden afgeleid dan enkel een aankondiging dat de kwestie van het procesbelang ter zitting van 24 april 2025 aan de orde zou worden gesteld. Ook uit hetgeen – blijkens het verslag van verzoeker – telefonisch met verzoeker is besproken op 14 april 2025 kan op geen enkele manier een blijk van vooringenomenheid jegens verzoeker worden afgeleid.
3.6
Het wrakingsverzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.6.
De wrakingskamer zal niet verder ingaan op de opmerkingen van verzoeker over het willen wraken van de griffier in de hoofdzaak, aangezien alleen de rechter kan worden gewraakt.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de bestuursrechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.M.A. Keulen, M. Nijenhuis en A.M. Boogers, in tegenwoordigheid van de griffier A.E. van Gent en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2025.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.