ECLI:NL:RBDHA:2025:9326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12685 en NL25.12686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 7 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister van Asiel en Migratie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat was vastgesteld.

De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening, dat door eiser was ingediend. Tijdens de zitting op 29 april 2025 waren zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl de verweerder zich afmeldde. De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. Eiser had aangevoerd dat er gebreken zijn in de opvangvoorzieningen in Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat er geen ernstige en structurele tekortkomingen zijn aangetoond die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond en verklaart dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag van eiser niet inhoudelijk hoefde te behandelen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding is voor het treffen van een tijdelijke maatregel. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier mr. A. Molenkamp - Lopar, en is openbaar gemaakt op 7 mei 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.12685 (beroep)
NL25.12686 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker

V-nummer: [#] ,
(gemachtigde: mr. P.C. Menick),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 18 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Daarnaast beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 29 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigde van eiser deelgenomen. Verweerder heeft zich afgemeld voor de zitting. Ter zitting zijn ook het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening van eisers echtgenote en hun kinderen behandeld. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. [2] Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [3] In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Kan verweerder ten aanzien van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
4. Eiser stelt dat verweerder onderzoek moet doen naar de situatie in Duitsland omdat er sprake is van gebreken in de opvangvoorzieningen die structureel van aard zijn. Dit blijkt ook uit het AIDA-rapport update 2023, [4] een nieuwsartikel uit ‘de Standaard’ [5] en eisers eigen ervaringen. Daarnaast zijn er problemen met de rechtsbijstand en discriminatie. Bovendien is eisers asielaanvraag al eerder afgewezen en vreest hij te worden uitgezet naar Azerbeidzjan.
4.1.
De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in haar uitspraak van 14 februari 2025 heeft geoordeeld dat er ten aanzien van Duitsland nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [6] In die uitspraak is de informatie over de opvangvoorzieningen uit het AIDA-rapport update 2022 betrokken. De Afdeling heeft zich in die uitspraak uitgelaten over de problemen in de opvangvoorzieningen en is daarbij tot het oordeel gekomen dat uit het AIDA-rapport geen ernstige en structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen blijken. Niet is gebleken dat het meest recente AIDA-rapport een wezenlijk ander beeld schetst van de situatie rondom de opvangvoorzieningen. Dit is door eiser ook ter zitting bevestigd.
4.2.
De rechtbank overweegt verder dat het recht op rechtsbijstand niet onbeperkt is. Uit artikel 20, eerste lid, van de Procedurerichtlijn [7] , blijkt dat gratis rechtsbijstand in het geval van een beroepsprocedure mogelijk moet zijn. Een lidstaat kan hierbij ook voorwaarden opleggen aan gratis rechtsbijstand. Eiser heeft niet onderbouwd dat de Duitse autoriteiten zich niet houden aan de artikelen van de Procedurerichtlijn. De enkele omstandigheid dat de rechtsbijstand in Nederland verder strekt doet daar niet aan af.
4.3.
Voor zover eiser stelt dat er een toename is van discriminatie en racistisch geweld in Duitsland, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat eiser hiertegen geen bescherming kan krijgen van de Duitse autoriteiten. Dat er aanvallen zijn geweest op asielzoekerscentra doet daar niet aan af omdat niet is gebleken dat de autoriteiten hier onverschillig tegenover staan. Bovendien is niet gebleken dat eiser in Duitsland zelf te maken heeft gehad met discriminatie of racisme.
4.4.
Dat eisers eerdere asielaanvraag is afgewezen maakt niet dat er in Duitsland sprake is van systematische tekortkomingen in de asielprocedure. Er is namelijk niet gebleken dat de Duitse autoriteiten eisers aanvraag willekeurig of zonder zorgvuldige procedure hebben afgewezen. Daarnaast hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder de aanvraag inhoudelijk moeten behandelen?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle persoonlijke belangen van eiser heeft betrokken in de besluitvorming. Eiser heeft zijn bezwaren tegen een overdracht aan Duitsland naar voren gebracht gedurende de procedure. Verweerder heeft in de besluitvorming betrokken wat eiser heeft verklaard over zijn ervaringen in Duitsland, eisers gestelde politieke achtergrond, eisers medische situatie en de belangen van eisers minderjarige kinderen. Eiser heeft niet toegelicht welke omstandigheden verweerder onvoldoende heeft betrokken in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen van het beroep

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Duitsland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Het verzoek om een voorlopige voorziening

7. Omdat op het beroep is beslist, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daartoe daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. A. Molenkamp - Lopar, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummers: NL25.12690 en NL25.12691.
2.Verordening (EU) 604/2013.
3.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
4.Asylum Information Database, Country Report on Germany update 2023 (6 juni 2024).
5.https://www.standaard.be/plus/tag/asielenmigratie: artikel ‘
7.Richtlijn (EU) 2013/32.