ECLI:NL:RBDHA:2025:9326
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd op 7 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de minister van Asiel en Migratie zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, op basis van de Dublinverordening. Eiser had zijn aanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Duitsland als verantwoordelijke lidstaat was vastgesteld.
De rechtbank behandelt ook het verzoek om een voorlopige voorziening, dat door eiser was ingediend. Tijdens de zitting op 29 april 2025 waren zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig, terwijl de verweerder zich afmeldde. De rechtbank oordeelt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser voldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. Eiser had aangevoerd dat er gebreken zijn in de opvangvoorzieningen in Duitsland, maar de rechtbank oordeelt dat er geen ernstige en structurele tekortkomingen zijn aangetoond die het interstatelijk vertrouwensbeginsel zouden ondermijnen.
De rechtbank wijst het beroep ongegrond en verklaart dat de minister van Asiel en Migratie de aanvraag van eiser niet inhoudelijk hoefde te behandelen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, omdat er geen aanleiding is voor het treffen van een tijdelijke maatregel. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, in aanwezigheid van griffier mr. A. Molenkamp - Lopar, en is openbaar gemaakt op 7 mei 2025.