ECLI:NL:RBDHA:2025:9324

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682341 KG ZA 242
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het gelijkheidsbeginsel in aanbestedingsprocedure door het COA

In deze zaak heeft RYSE B.V. een kort geding aangespannen tegen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) naar aanleiding van een aanbestedingsprocedure voor management adviesdiensten. RYSE stelt dat het COA het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden door haar niet dezelfde informatie te verstrekken als aan een andere inschrijver, Arcadis, die eerder een evaluatiegesprek heeft gehad. RYSE vordert onder andere dat het COA de voorlopige gunningsbeslissing intrekt en haar uitnodigt voor een evaluatiegesprek. De voorzieningenrechter oordeelt dat RYSE recht heeft op dezelfde informatie als Arcadis en dat het COA verplicht is om de namen en functies van de leden van de beoordelingscommissie aan RYSE te verstrekken. Tevens moet het COA RYSE uitnodigen voor een evaluatiegesprek en een nieuwe rechtsbeschermingstermijn van twintig dagen bieden na het verstrekken van de informatie. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van RYSE grotendeels toe en veroordeelt het COA in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682341 / KG-ZA 25-242
Vonnis in kort geding van 22 mei 2025
in de zaak van
RYSE B.V.te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. M.R. Lim te Leiden,
tegen:
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERSte Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. T.A. Burger en T.M.O. Bottinga te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘RYSE’ en ‘het COA’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 27 maart 2025, met producties 1 tot en met 10;
- de akte houdende een vermeerdering van eis tevens houdende overlegging producties 11 tot en met 18;
- de op 30 april 2025 door RYSE overgelegde productie 19;
- de conclusie van antwoord;
- de op 1 mei 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Het COA heeft de Europese openbare aanbestedingsprocedure “Management Adviesdiensten Vastgoed en Facilitair" georganiseerd. Het doel van deze aanbesteding is om met vier partijen een raamovereenkomst te sluiten voor het uitvoeren van resultaatgerichte opdrachten ten behoeve van de afdeling Vastgoed en Facilitair van het COA. De opdracht wordt gegund aan de vier inschrijvers met de economisch meest voordelige inschrijvingen op basis van de beste prijs-kwaliteit verhouding. De te sluiten raamovereenkomsten hebben een initiële looptijd van vier jaar met twee keer een optie op verlenging met maximaal twaalf maanden.
2.2.
In het ten behoeve van deze aanbestedingsprocedure door het COA opgestelde Beschrijvend Document is in paragraaf 4.1.1 onderstaande tabel opgenomen met daarin de subgunningscriteria, het maximaal te behalen aantal punten per (sub)gunningscriterium, de weging van de te onderscheiden (sub)gunningscriteria en de maximaal te behalen totaalscores:
2.3.
In paragraaf 4.1.2.2 van het Beschrijvend Document is beschreven op welke wijze de beoordeling van het gunningscriterium Kwaliteit plaatsvindt. Deze beoordeling wordt uitgevoerd door beoordelaars die uit hoofde van hun functie beschikken over de benodigde materiedeskundigheid. Ieder lid van de beoordelingscommissie beoordeelt de te onderscheiden subgunningscriteria individueel en kent per subgunningscriterium individueel een score toe. Na de individuele beoordeling vindt een plenaire sessie met alle beoordelaars plaats, waarin de scoreresultaten worden geëvalueerd. De uiteindelijke score per subgunningscriterium vindt plaats volgens het consensusmodel, waarbij de beoordelingscommissie met één stem spreekt en per subgunningscriterium tot één gezamenlijk unaniem beoordelingscijfer komt.
2.4.
In paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document valt te lezen dat een inschrijver die zijn inschrijving en de aanbestedingsprocedure wil evalueren, hiervoor een afspraak kan maken met het COA.
2.5.
In de Nota van Inlichtingen van 27 juni 2024 heeft het COA onderstaande vraag over de samenstelling van de beoordelingscommissie als volgt beantwoord:
2.6.
RYSE heeft net als onder meer Arcadis Nederland B.V. (hierna: ‘Arcadis’) tijdig op de aanbesteding ingeschreven. Op 3 oktober 2024 heeft het COA aan RYSE bericht dat er negen geldige inschrijvingen zijn ingediend, dat de inschrijving van RYSE op de eerste plaats is geëindigd en dat RYSE voor gunning van een raamovereenkomst in aanmerking komt. Daarbij heeft het COA onderstaande scoretabel verstrekt:
2.7.
Arcadis is in de rangschikking van 3 oktober 2024 op een vijfde plaats geëindigd. Zij heeft het COA naar aanleiding van de voorlopige gunningsbeslissing verzocht om een evaluatiegesprek als bedoeld in paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2024. Het COA heeft in verband met dit gesprek de Alcateltermijn, die op 24 oktober 2024 zou aflopen, met één week verlengd. Tijdens het evaluatiegesprek heeft het COA de namen en functies van de leden van de beoordelingscommissie met Arcadis gedeeld. Arcadis heeft het COA op 31 oktober 2024 in kort geding gedagvaard. Arcadis vorderde in die procedure – kort gezegd – een herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuwe beoordelingscommissie, waarvan de samenstelling in overeenstemming is met het Beschrijvend Document.
2.8.
Op 26 november 2024 heeft het COA aan de inschrijvers bericht dat hij de voorlopige gunningsbeslissing van 3 oktober 2024 intrekt en dat hij zal overgaan tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuwe beoordelingscommissie. Het COA heeft die beslissing op 5 december 2024 onder meer als volgt gemotiveerd:
2.9.
Op 7 maart 2025 heeft het COA aan RYSE bericht dat haar inschrijving in het kader van de uitgevoerde herbeoordeling op een zesde plaats is geëindigd en dat zij om die reden niet voor gunning van een raamovereenkomst in aanmerking komt. Daarbij heeft het COA onderstaande scoretabel verstrekt:
2.10.
RYSE heeft het COA op 13 maart 2025 en bij herhaald verzoek van 18 maart 2025 verzocht om haar de volgende gegevens te verstrekken:
  • de samenstelling van de beoordelingscommissies, waaronder het aantal leden en hun functies;
  • alle in het kader van zowel de individuele als de consensusbeoordelingen van de inschrijvingen van RYSE, Arcadis, T&G, Brink en Colliers ingevulde beoordelingstabellen.
Daarnaast heeft RYSE het COA op 18 maart 2025 verzocht om vóór het verstrijken van de Alcateltermijn met haar een evaluatiegesprek in te plannen als bedoeld in paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document. In dat kader heeft RYSE het COA verzocht de Alcateltermijn met één week te verlengen.
2.11.
Het COA heeft op 19 maart 2025 aan RYSE bericht dat hij de gevraagde informatie niet zal verstrekken, dat hij bereid is om na het verstrijken van de Alcateltermijn met RYSE een evaluatiegesprek te voeren omdat hij daar eerder geen tijd voor heeft en dat hij geen aanleiding ziet om de Alcateltermijn te verlengen.
2.12.
RYSE heeft het COA op 21 maart 2025 nogmaals verzocht om een evaluatiegesprek als bedoeld in paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document. Daarbij heeft RYSE zich op het standpunt gesteld dat het COA het gelijkheidsbeginsel schendt doordat hij met Arcadis wel voor het verstrijken van de Alcateltermijn een evaluatiegesprek heeft gevoerd en tijdens dit gesprek informatie over de samenstelling van de beoordelingscommissie en het beoordelingsproces heeft verstrekt. Daarnaast heeft RYSE met een beroep op artikel 194 lid 1 Rv – zakelijk weergegeven – verzocht om inzage of afschrift van de volgende gegevens:
  • de samenstelling van de beoordelingscommissies, waaronder het aantal leden en hun functies;
  • alle correspondentie, beoordelingsformulieren en andere stukken die zijn opgesteld in het kader van zowel de uitgevoerde individuele als de uitgevoerde consensusbeoordelingen van de inschrijvingen van RYSE.
2.13.
Het COA heeft RYSE op 25 maart 2025 onder meer als volgt bericht:
2.14.
Het COA heeft RYSE op 14 april 2025 uitgenodigd voor een evaluatiegesprek. Het COA heeft drie tijdstippen voor dit gesprek voorgesteld. Daarbij heeft het COA vermeld dat hij eraan hecht dat dit gesprek buiten aanwezigheid van advocaten plaatsvindt.
2.15.
RYSE heeft op 15 april 2025 aan het COA bericht dat zij op de uitnodiging wenst in te gaan. Daarbij heeft zij 22 april 2025 als datum gekozen. RYSE heeft aangekondigd dat haar advocaat bij het evaluatiegesprek aanwezig zal zijn. In dat verband heeft RYSE het volgende opgemerkt:
2.16.
RYSE heeft op 17 april 2025 aan het COA bericht dat tijdens het evaluatiegesprek onder meer haar advocaat aanwezig zal zijn. Daarnaast heeft RYSE onder meer als volgt aan het COA bericht:
2.17.
Het COA heeft op 17 april 2025 aan RYSE bericht dat een evaluatiegesprek uitsluitend zonder advocaten kan plaatsvinden. Daarbij heeft het COA benadrukt dat voorafgaand aan het gesprek geen aanvullende informatie zal worden toegezonden en dat tijdens het gesprek de namen van de beoordelaars niet zullen worden verstrekt.
2.18.
RYSE heeft op 18 april 2025 aan het COA bericht dat de door het COA aan het evaluatiegesprek verbonden voorwaarden voor haar niet acceptabel zijn. Daarbij heeft RYSE er met een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder meer op gewezen dat het COA tijdens het met Arcadis gevoerde evaluatiegesprek wel de namen van de beoordelaars heeft verstrekt.
2.19.
Het COA heeft op 18 april 2025 als volgt aan RYSE bericht:
2.20.
RYSE heeft het COA in reactie op dit bericht nog diezelfde dag medegedeeld dat haar advocaat het evaluatiegesprek zal bijwonen en dat zij er gelet op het gelijkheidsbeginsel vanuit gaat dat het COA tijdens dit gesprek met haar dezelfde informatie zal delen als destijds met Arcadis is gedeeld.
2.21.
Het COA heeft RYSE op 22 april 2025 bericht dat hij in zijn eerder ingenomen standpunten volhardt. RYSE heeft het COA in reactie op dit bericht er nogmaals op gewezen dat hij zich schuldig maakt aan een schending van het gelijkheidsbeginsel.

3.Het geschil

3.1.
RYSE vordert na vermeerdering van eis – zakelijk weergegeven – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. het COA te verbieden de opdracht te gunnen;
II. het COA te gebieden de voorlopige gunningsbeslissing van 7 maart 2025 in te trekken en alle inschrijvers daarvan schriftelijk te berichten;
III. het COA te gebieden tot heraanbesteding van de opdracht over te gaan;
subsidiair:
I. het COA te gebieden om RYSE binnen drie werkdagen na datum van vonniswijzing uit te nodigen voor een evaluatiegesprek, welk gesprek binnen twee weken na de uitnodiging op een in onderling overleg te bepalen moment dient plaats te vinden;
II. het COA te gebieden om op grond van het gelijkheidsbeginsel, artikel 195 lid 1 Rv dan wel artikel 22 Rv aan RYSE inzage in dan wel afschrift van de navolgende gegevens te verstrekken:
a) gegevens over de samenstelling van zowel de oorspronkelijke als de herbeoordelingscommissie, waaronder in ieder geval het aantal leden, de namen van de leden en functies die de leden vervullen;
b) alle correspondentie, beoordelingsformulieren en andere stukken opgesteld door individuele leden van de beoordelingscommissie, die verband houden met de beoordelingen van de inschrijving van RYSE;
c) alle correspondentie, beoordelingsformulieren en andere stukken opgesteld door of namens de volledige beoordelingscommissie (waaronder derden die bij de beoordelingen betrokken zijn geweest of de beoordelingen hebben begeleid), waaronder de notulen van de consensusvergaderingen die in het kader van die beoordelingen hebben plaatsgevonden;
zulks met bepaling dat het COA deze gegevens binnen drie werkdagen na de datum van dit vonnis aan RYSE ter beschikking dient te stellen;
III. het COA te verbieden de opdracht te gunnen voordat een nieuwe Alcateltermijn van twintig dagen na ontvangst van de gegevens of het evaluatiegesprek ongebruikt is verstreken alsmede het COA te verbieden om de opdracht te gunnen gedurende een door RYSE aanhangig te maken kort geding;
meer subsidiairin goede justitie een passende voorziening te treffen;
zowel primair, subsidiair als meer subsidiairop straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van het COA in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert RYSE – samengevat – aan dat het COA Arcadis naar aanleiding van de eerste voorlopige gunningsbeslissing in de gelegenheid heeft gesteld om te controleren of de samenstelling van de beoordelingscommissie en de procedure van beoordeling van de ingediende inschrijvingen in overeenstemming zijn met hetgeen daarover in de aanbestedingsstukken is bepaald. De daarvoor benodigde informatie heeft Arcadis van het COA verkregen tijdens een evaluatiegesprek dat conform de inhoud en strekking van paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document hangende de met het oog op dit gesprek verlengde Alcateltermijn is gevoerd. Tijdens dit gesprek, waarbij in ieder geval één lid van de beoordelingscommissie aanwezig was, heeft het COA volgens RYSE de namen en functies van de leden van de beoordelingscommissie met Arcadis gedeeld en heeft hij met Arcadis gesproken over de gang van zaken tijdens de te onderscheiden fases van het beoordelingsproces. De door Arcadis uitgevoerde controle heeft aan het licht gebracht dat het COA niet conform de aanbestedingsstukken heeft gehandeld, reden waarom het COA heeft besloten tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuwe beoordelingscommissie. RYSE stelt dat het COA haar deze controlemogelijkheid in het kader van de uitgevoerde herbeoordeling ten onrechte onthoudt door met haar geen evaluatiegesprek te voeren en haar niet die informatie te verstrekken die hij wel aan Arcadis heeft verstrekt. Volgens RYSE handelt het COA daarmee in strijd met zowel het gelijkheidsbeginsel als het transparantiebeginsel. Daarbij merkt RYSE op dat er aanleiding is voor twijfel of de leden van de herbeoordelingscommissie specifiek de door het COA in de Nota van Inlichtingen genoemde functies bekleden. Vanwege de schending van het gelijkheids- en transparantiebeginsel kleven er volgens RYSE ernstige gebreken aan de aanbestedingsprocedure, reden waarom tot een heraanbesteding dient te worden overgegaan. Subsidiair stelt RYSE dat als er geen heraanbesteding dient plaats te vinden, zij op grond van het gelijkheidsbeginsel, artikel 195 lid 1 Rv dan wel artikel 22 Rv het recht heeft om in dezelfde (informatie)positie als Arcadis te worden gebracht. In dat verband dient/dienen volgens RYSE aan haar alle informatie/gegevens over de samenstelling van de beoordelingscommissie en het doorlopen beoordelingsproces te worden verstrekt en dient haar vervolgens de mogelijkheid te worden geboden om de tweede voorlopige gunningsbeslissing aan te vechten in kort geding.
3.3.
Het COA voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Beoordeeld moet worden of er aanleiding bestaat om in te grijpen in de onderhavige aanbestedingsprocedure, waarin het COA na herbeoordeling van alle inschrijvingen voornemens is om een raamovereenkomst te sluiten met de vier in de tweede voorlopige gunningsbeslissing van 7 maart 2025 genoemde partijen.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat RYSE met dit kort geding niet opkomt tegen de inhoudelijke motivering van de tweede voorlopige gunningsbeslissing. RYSE is van mening dat het COA haar niet de informatie heeft verschaft die nodig is om te kunnen controleren of de herbeoordeling procedureel in overeenstemming met de aanbestedingsstukken heeft plaatsgevonden en of sprake is geweest van een beoordelingscommissie met een samenstelling en expertise zoals in de aanbestedingsstukken is voorgeschreven. Volgens RYSE heeft het COA Arcadis destijds na het nemen van de eerste voorlopige gunningsbeslissing tijdens een evaluatiegesprek wel van die informatie voorzien en handelt het COA in strijd met het gelijkheids- en transparantiebeginsel door een evaluatiegesprek te weigeren en bedoelde informatie niet met haar te delen.
4.3.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. Het COA heeft naar aanleiding van de eerste voorlopige gunningsbeslissing van 3 oktober 2024 op verzoek van Arcadis op 21 oktober 2024 met Arcadis een evaluatiegesprek als bedoeld in paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document gevoerd. Dit gesprek heeft plaatsgevonden tijdens de Alcateltermijn en de uitkomsten van dit gesprek hebben Arcadis aanleiding gegeven voor het starten van een kortgeding. Tijdens dit evaluatiegesprek, waarbij in ieder geval één lid van de beoordelingscommissie aanwezig was, heeft het COA – naar hij heeft erkend – de namen en functies van de beoordelingscommissie met Arcadis gedeeld. Volgens RYSE heeft het COA tijdens het evaluatiegesprek eveneens met Arcadis gesproken over ‘de gang van zaken gedurende de verschillende fases van het beoordelingsproces’. Hoewel in het kader van dit kort geding niet duidelijk is geworden welke informatie daarbij precies met Arcadis is gedeeld, moet ervan uit worden gegaan dat tijdens het evaluatiegesprek met Arcadis over het beoordelingsproces is gesproken. Het COA heeft dit immers niet gemotiveerd weersproken. Evenmin heeft het COA weersproken dat hij (mede) op basis van de uitkomsten van het evaluatiegesprek en de door Arcadis in haar kortgedingdagvaarding ingenomen standpunten heeft geconcludeerd dat het aantal ingezette beoordelaars, hun expertise en het gevolgde beoordelingsproces afweken van hetgeen daarover in de aanbestedingsstukken is bepaald en dat hij om die reden tot intrekking van de eerste voorlopige gunningsbeslissing en herbeoordeling van alle inschrijvingen door een nieuwe beoordelingscommissie heeft besloten.
4.4.
RYSE wil net als Arcadis effectief kunnen controleren of de herbeoordeling in overeenstemming met de aanbestedingsstukken heeft plaatsgevonden en meer in het bijzonder of sprake is geweest van een beoordelingscommissie met een samenstelling en expertise als in de Nota van Inlichtingen is beschreven en of het in de aanbestedingsstukken beschreven beoordelingsproces is gevolgd. Dat controlerecht komt RYSE in gelijke mate als Arcadis toe. Het COA heeft RYSE die controlemogelijkheid tot op heden niet volledig geboden. Met zijn weigering om de namen en exacte functies van alle leden van het herbeoordelingsteam te verstrekken, kan door RYSE niet – zoals destijds voor Arcadis wel mogelijk was – worden gecontroleerd of het herbeoordelingsteam qua omvang en expertise voldeed aan de daaraan op grond van de aanbestedingsstukken geldende vereisten. Dit levert strijd op met het gelijkheidsbeginsel, dat immers in alle stadia van de aanbestedingsprocedure door een aanbestedende dienst moet worden gerespecteerd. Zulks klemt te meer nu op voorhand niet valt uit te sluiten dat het ter zitting door RYSE gevoerde betoog dat de samenstelling en de expertise van de herbeoordelingscommissie niet volledig in overeenstemming zijn met de aanbestedingsstukken, zal slagen. Het COA zal dan ook worden verplicht om de namen en exacte functies van alle leden van de herbeoordelingscommissie alsnog met RYSE te delen. De voorzieningenrechter benadrukt dat het hier om een uitzonderlijke situatie gaat waarin een aanbestedende dienst de bewuste gegevens in een eerder stadium van de aanbestedingsprocedure uit eigen beweging met één inschrijver heeft gedeeld. Uit dit oordeel mag bepaald niet een ‘regel’ worden afgeleid dat een aanbestedende dienst (in iedere aanbesteding) personalia van de leden van een beoordelingscommissie met inschrijvers behoort te delen. In dat verband stelt het COA terecht dat het delen van deze personalia niet alleen een inbreuk vormt op de privacy van de beoordelaars maar ook hun werk als beoordelaars en de samenwerking met de uiteindelijke opdrachtnemers kan belemmeren. In dit geding is dus echt sprake van een uitzonderingsgeval.
4.5.
Van een schending van het transparantiebeginsel is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake. Volgens RYSE past het COA zijn eigen spelregels willekeurig toe door haar op onjuiste gronden een evaluatiegesprek te weigeren. Paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document bepaalt dat een inschrijver die zijn inschrijving en de aanbestedingsprocedure wil evalueren hiervoor met het COA een afspraak kan maken. Deze bepaling is op voldoende transparante wijze geformuleerd. Een behoorlijk geïnformeerde en normaal oplettende inschrijver heeft deze bepaling aldus mogen begrijpen dat hij na de indiening en beoordeling van zijn inschrijving het recht heeft om zijn inschrijving en de aanbestedingsprocedure in een gesprek met het COA te evalueren. Er zijn geen aanknopingspunten voor de lezing van RYSE dat een evaluatiegesprek uitsluitend tijdens de Alcateltermijn kan worden gevoerd. Evenmin is er aanleiding om aan te nemen dat een evaluatiegesprek uitsluitend na het verstrijken van die termijn kan worden gevoerd, zoals het COA lijkt te betogen. Onjuist is in ieder geval het standpunt van het COA dat een evaluatiegesprek geen opmaat kan zijn naar een kort geding en dat een evaluatiegesprek de rangorde van de inschrijvers op geen enkele wijze kan beïnvloeden. Het met Arcadis gevoerde evaluatiegesprek heeft er immers toe geleid dat Arcadis een kortgedingprocedure is gestart en het COA is immers (mede) op basis van de uitkomsten van dit gesprek en de stellingen in de kortgedingdagvaarding tot een herbeoordeling van alle inschrijvingen overgegaan, hetgeen heeft geleid tot een gewijzigde rangorde van de inschrijvingen.
4.6.
Paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document geeft RYSE dus het recht om – net als Arcadis heeft gedaan – het COA hangende de Alcateltermijn te verzoeken om een evaluatiegesprek. Het COA heeft destijds aan het verzoek van Arcadis gehoor gegeven. Met RYSE heeft het COA tot op heden geen evaluatiegesprek gevoerd. Uit de na de herbeoordeling tussen het COA en RYSE gevoerde correspondentie volgt dat het COA RYSE wel voor een evaluatiegesprek heeft uitgenodigd, maar dat partijen het niet eens konden worden over de randvoorwaarden van dit gesprek. De discussie tussen partijen spitste zich daarbij toe op de vraag welke informatie al dan niet op voorhand van het evaluatiegesprek door het COA aan RYSE dient te worden verstrekt en of de advocaat van RYSE dit gesprek mag bijwonen.
4.7.
Bij de beantwoording van de vraag welke randvoorwaarden het COA in redelijkheid aan een met RYSE te voeren evaluatiegesprek mag verbinden, zoekt de voorzieningenrechter zoveel mogelijk aansluiting bij het evaluatiegesprek dat het COA in een eerder stadium van deze aanbestedingsprocedure met Arcadis heeft gevoerd.
4.8.
RYSE vordert dat het COA haar voorafgaand aan het evaluatiegesprek de onder II gevorderde gegevens verstrekt. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het COA ten onrechte heeft geweigerd om de namen en exacte functies van alle leden van het herbeoordelingsteam aan RYSE te verstrekken. Deze gegevens dienen op grond van het gelijkheidsbeginsel alsnog aan RYSE te worden verstrekt.
4.9.
RYSE maakt eveneens aanspraak op gegevens die betrekking hebben op zowel de oorspronkelijke inhoudelijke beoordeling als de inhoudelijke herbeoordeling van haar inschrijving. Het COA heeft op goede gronden geweigerd om die gegevens te verstrekken. Daarbij heeft het COA er in de eerste plaats terecht op gewezen dat de oorspronkelijke gunningsbeslissing onvoorwaardelijk is ingetrokken en daarom geacht moet worden niet meer te bestaan. De aan die gunningsbeslissing ten grondslag liggende inhoudelijke beoordeling van de inschrijving van RYSE kan reeds om die reden geen rol meer spelen bij de beantwoording van de vraag of de herbeoordeling van haar inschrijving procedureel op een juiste wijze is verlopen. De vordering tot het verstrekken van gegevens die betrekking hebben op die oorspronkelijke inhoudelijke beoordeling ligt daarmee voor afwijzing gereed.
4.10.
Vervolgens is de vraag of het COA gehouden is de door RYSE gevorderde gegevens over de inhoudelijke herbeoordeling van haar inschrijving te verstrekken. Het COA heeft weersproken dat hij deze gegevens destijds met Arcadis heeft gedeeld. RYSE heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat het COA Arcadis destijds op enig moment voor, tijdens of na haar evaluatiegesprek wel in het bezit heeft gesteld van alle correspondentie, beoordelingsformulieren en andere stukken die zijn opgesteld in het kader van zowel de uitgevoerde individuele inhoudelijke beoordeling als de uitgevoerde inhoudelijke consensusbeoordeling van haar inschrijving. Dit betekent dat RYSE niet met een beroep op het gelijkheidsbeginsel aanspraak kan maken op verstrekking van deze gegevens.
4.11.
Het in dat verband door RYSE gedane beroep op artikel 195 lid 1 Rv en artikel 22 Rv kan haar evenmin baten. Het COA heeft daarbij terecht gewezen op artikel 2.130 lid 1 Aw 2012, waarin is bepaald dat een aanbestedende dienst de relevante redenen van zijn gunningsbeslissing in de gunningsbeslissing dient te vermelden. Onder relevante redenen worden op grond van het tweede lid van artikel 2.130 Aw 2012 in ieder geval verstaan de kenmerken en voordelen van de uitgekozen inschrijving. Door RYSE is niet weersproken de stelling van het COA dat de tweede voorlopige gunningsbeslissing aan de vereisten van artikel 2.130 lid 1 Aw 2012 voldoet. Dit betekent dat er in het kader van dit kort geding vanuit moet worden gegaan dat het COA met de in die beslissing opgenomen motivering RYSE voldoende inzicht heeft verschaft in de uitkomsten van de inhoudelijke herbeoordeling van haar inschrijving. RYSE beoogt met een beroep op artikel 195 Rv een verdergaande motiveringsverplichting voor het COA te construeren. Gelet op het feit dat artikel 2.130 Aw 2012 voorziet in een specifieke wettelijke regeling (lex specialis) voor het verstrekken van informatie over de inhoudelijke beoordeling van inschrijvingen, is er in aanbestedingen geen ruimte voor toepassing van de algemene wettelijke regeling voor het verstrekken van gegevens als neergelegd in de artikelen 194-195a Rv, zulks nog daargelaten de vraag of in dit verband aan alle voorwaarden voor toepassing van die regeling is voldaan. Bij die stand van zaken is er evenmin grond om het COA op grond van artikel 22 Rv te verplichten om de in dat verband door RYSE gevorderde gegevens te verstrekken.
4.12.
De hiervoor geconstateerde schending van het gelijkheidsbeginsel kan niet leiden tot een toewijzing van de primaire vorderingen van RYSE. Daartoe is van belang dat deze schending ook zonder gunningsverbod en heraanbesteding ongedaan kan worden gemaakt door het COA te verplichten om de namen en exacte functies van alle leden van de herbeoordelingscommissie aan RYSE te verstrekken. Het COA zal daartoe dan ook worden veroordeeld. Daarbij tekent de voorzieningenrechter aan dat hij ervan uit gaat dat Ryse prudent met deze gegevens zal omgaan.
4.13.
Het COA zal daarnaast worden veroordeeld om RYSE – zoals zij heeft gevorderd – binnen drie werkdagen na de datum van dit vonnis uit te nodigen voor een evaluatiegesprek als bedoeld in paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document. Dit gesprek dient vervolgens binnen twee weken na die uitnodiging op een door partijen in onderling overleg te bepalen tijdstip plaats te vinden. RYSE heeft erop gewezen dat bij het met Arcadis gevoerde evaluatiegesprek een lid van de oorspronkelijke beoordelingscommissie aanwezig was en stelt terecht dat op grond van het gelijkheidsbeginsel tijdens het met haar te voeren evaluatiegesprek een lid van de herbeoordelingscommissie aanwezig dient te zijn. Er bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen grond om de advocaat van RYSE de toegang tot het evaluatiegesprek te ontzeggen. De aanbestedingsstukken bieden geen aanknopingspunt voor die weigering en het COA heeft evenmin anderszins doen blijken van het bestaan van een deugdelijke weigeringsgrond. De enkele omstandigheid dat Arcadis tijdens haar evaluatiegesprek niet door haar advocaat werd vergezeld, laat het recht van RYSE om zich wel door haar advocaat te laten bijstaan onverlet.
4.14.
Het COA is blijkens hetgeen hiervoor is overwogen dus gehouden om de namen en exacte functies van alle leden van de herbeoordelingscommissie aan RYSE te verstrekken. Het COA zal worden verplicht om deze gegevens tijdens het evaluatiegesprek met RYSE te delen. Ook aan Arcadis zijn deze gegevens immers tijdens haar evaluatiegesprek verstrekt. Het is vervolgens aan het COA om te beoordelen of, indachtig het gelijkheidsbeginsel, deze gegevens ook met de overige inschrijvers worden gedeeld. Het is de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk geworden of het COA tijdens het met Arcadis gevoerde evaluatiegesprek nog meer of andere informatie over het beoordelingsproces met Arcadis heeft gedeeld. Voor zover tijdens het evaluatiegesprek nog meer of andere informatie met Arcadis is gedeeld, is het COA vanzelfsprekend gehouden die informatie eveneens met RYSE en – voor zover hij meent daartoe op grond van het gelijkheidsbeginsel gehouden te zijn – de overige inschrijvers te delen. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat het COA die gegevens vrijwillig aan RYSE zal verstrekken, waardoor een veroordeling daartoe achterwege kan blijven.
4.15.
Na het verstrekken van de namen en de exacte functies van alle leden van de herbeoordelingscommissie (en eventuele andere met Arcadis gedeelde informatie over het beoordelingsproces) aan RYSE dient het COA te voorzien in een nieuwe rechtsbeschermingstermijn van twintig kalenderdagen. Een inschrijver moet immers de gelegenheid hebben om op basis van verkregen nieuwe informatie (opnieuw) de afweging te maken of hij in kort geding tegen de voorlopige gunningsbeslissing wil opkomen. Het COA is vanzelfsprekend niet gerechtigd om de opdracht gedurende die termijn of tijdens een aanhangig gemaakt kort geding te gunnen. Voor het opleggen van een verbod daartoe ontbreekt iedere noodzaak. Die vordering zal dan ook bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.16.
Nu het COA heeft toegezegd dat hij ook zonder dwangsom gehoor pleegt te geven aan gerechtelijke uitspraken is er geen aanleiding om de te geven beslissing met een dwangsom te versterken.
4.17.
Het COA is overwegend in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van RYSE worden begroot op:
- dagvaarding € 122,35
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 2.121,35
4.18.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt het COA om RYSE binnen drie werkdagen na de datum van dit vonnis uit te nodigen voor een evaluatiegesprek als bedoeld in paragraaf 2.12 van het Beschrijvend Document en bepaalt dat dit gesprek vervolgens binnen twee weken na die uitnodiging op een in onderling overleg tussen partijen te bepalen tijdstip dient plaats te vinden;
5.2.
veroordeelt het COA om tijdens het evaluatiegesprek de namen en de exacte functies van alle leden van de herbeoordelingscommissie aan RYSE te verstrekken;
5.3.
veroordeelt het COA om na het verstrekken van de onder 5.2 bedoelde gegevens aan RYSE een nieuwe rechtsbeschermingstermijn te geven van twintig kalenderdagen;
5.4.
veroordeelt het COA in de proceskosten van € 2.121,35, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als het COA niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet het COA € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.5.
veroordeelt het COA in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2025.
mw