ECLI:NL:RBDHA:2025:9314

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
AWB 25-1067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat zij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl het bezwaar nog in behandeling was. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het noodzakelijk maken om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten, zoals het betalen van griffierecht. Dit is te wijten aan de grote hoeveelheid zaken die gelijktijdig worden behandeld en de beperkte communicatie met verzoekers. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk kan worden behandeld.

Verzoekster heeft niet duidelijk gemaakt welke voorlopige voorziening zij vraagt, maar het verzoek lijkt te zijn gericht op het opschorten van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat inhoudt dat zij moet terugkeren naar Turkije. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de argumenten van verzoekster, waaronder een beroep op het associatierecht, onvoldoende onderbouwd zijn. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/1067

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

V-nummer: [V-nummer]
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 23 december 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning.
Verzoekster heeft bij verweerder bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed dat gelet op de betrokken belangen vereist.
2. Voordat de voorzieningenrechter inhoudelijk kan beoordelen of een voorlopige voorziening nodig is, moet worden beoordeeld of aan alle indieningsvereisten – zoals het betalen van griffierecht en het vermelden van gronden – is voldaan, en of sprake is van onverwijlde spoed. Om proceseconomische redenen, en omdat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden, gaat de voorzieningenrechter daaraan in dit geval voorbij. De uitzonderlijke omstandigheden bestaan daarin dat dit verzoek deel uitmaakt van een cluster van vele tientallen zaken waarin na de indiening van het verzoek nauwelijks communicatie met verzoekers mogelijk is, verzuimen niet worden hersteld, en bovendien door alle verzoekers slechts enkele postadressen worden opgegeven waar zij blijkens openbaar toegankelijke bronnen onmogelijk allemaal daadwerkelijk kunnen wonen. Naar het zich laat aanzien is dan ook sprake van misbruik van recht. Tegen die achtergrond ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek als volgt inhoudelijk af te doen. Partijen worden hierdoor niet benadeeld.
3. Verzoekster maakt niet expliciet duidelijk welke voorlopige voorziening zij vraagt. Daarom dient ervan uit te worden gegaan dat het verzoek betrekking heeft op het opschorten van de rechtsgevolgen zoals die in het primaire besluit zijn opgenomen, namelijk dat verzoekster moet terugkeren naar Turkije.
4. In het primaire besluit heeft verweerder uitgelegd waarom verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier. Verzoekster voert nu, zonder enige toelichting, aan dat zij onder het associatierecht tussen de Europese Unie en Turkije valt. Voor zover sprake is van het indienen van een incomplete aanvraag, wordt vermeld dat er alsnog bereidheid is om de aanvraag compleet te maken. Een dergelijke bereidheid is als zodanig echter onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat het bezwaar ook maar enige kans van slagen heeft, en dat geldt evenzeer voor het gebrek aan elke onderbouwing van het beroep op het associatierecht. Verzoekster is in de gelegenheid gesteld om de gronden aan te vullen, maar heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt daarom als kennelijk ongegrond afgewezen.
5. Aangezien het verzoek kennelijk is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat op het bezwaar is beslist, en gelet op het voorgaande over de uitkomst van het bezwaar geen enkele twijfel bestaat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van artikel 78 van de Vreemdelingenwet 2000 het bezwaar ongegrond te verklaren.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
 verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 door mr. M.L. Weerkamp, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P. Lukanika, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.