ECLI:NL:RBDHA:2025:9314
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot reguliere verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat zij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl het bezwaar nog in behandeling was. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het noodzakelijk maken om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten, zoals het betalen van griffierecht. Dit is te wijten aan de grote hoeveelheid zaken die gelijktijdig worden behandeld en de beperkte communicatie met verzoekers. De voorzieningenrechter heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek om een voorlopige voorziening inhoudelijk kan worden behandeld.
Verzoekster heeft niet duidelijk gemaakt welke voorlopige voorziening zij vraagt, maar het verzoek lijkt te zijn gericht op het opschorten van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat inhoudt dat zij moet terugkeren naar Turkije. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de argumenten van verzoekster, waaronder een beroep op het associatierecht, onvoldoende onderbouwd zijn. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.