ECLI:NL:RBDHA:2025:9312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
C/09/682237 / KG ZA 25-240
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming behandelingsovereenkomst afgewezen in kort geding tussen een moeder en LUMC Curium

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 april 2025 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon, en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC Curium). De moeder vorderde dat LUMC Curium haar verplichtingen uit hoofde van de behandelingsovereenkomst met betrekking tot haar zoon zou nakomen, omdat zij van mening was dat de behandeling ten onrechte was beëindigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een geneeskundige behandelingsovereenkomst was gesloten en dat LUMC Curium deze overeenkomst op juiste gronden heeft beëindigd. De rechter oordeelde dat de indicatie voor de dagbehandeling van de minderjarige was komen te vervallen, en dat er sprake was van een gewichtige reden voor de beëindiging van de overeenkomst. De moeder had niet voldoende medische onderbouwing geleverd om het oordeel van de behandelaars te weerleggen. De vordering van de moeder werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten. De voorzieningenrechter benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan en dat de beslissing van LUMC Curium om de behandeling te beëindigen, op basis van de medische inzichten van de behandelaars, gerechtvaardigd was.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/682237 / KG ZA 25-240
Vonnis in kort geding van 24 april 2025
in de zaak van
[eiseres] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarige zoon [minderjarige] ,te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J. van Sintemaartensdijk te Den Haag,
tegen:
LEIDSCH UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM, mede h.o.d.n. CURIUM-LUMC GOUDA,te Gouda,
gedaagde,
advocaat mr. M.F. Mooibroek te Utrecht.
Eiseres wordt hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’, haar minderjarige zoon als ‘ [minderjarige] ’ en gedaagde als ‘LUMC Curium’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 31 maart 2025, met producties 1 tot en met 17;
- de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en 11;
- de op 8 april 2025 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Tijdens de zitting is vonnis bepaald op 22 april 2025. Vervolgens is vonnis nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
LUMC Curium is een zorgaanbieder, die is gespecialiseerd in kinder- en jeugdpsychiatrie. Zij voorziet in dagbehandeling voor kinderen in de basisschoolleeftijd met psychiatrische problematiek en ontwikkelingsstagnatie. Bij deze dagbehandeling is een multidisciplinair team betrokken. Tijdens de dagbehandeling genieten kinderen onderwijs in de setting van een trainingsklas.
2.2.
[minderjarige] is de op [geboortedatum] 2013 geboren minderjarige zoon van [eiseres] . [eiseres] en de vader van [minderjarige] zijn gescheiden. [eiseres] is belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] . [minderjarige] woont bij [eiseres] en heeft geen contact met zijn vader.
2.3.
[minderjarige] heeft vanaf zijn derde levensjaar diverse hulpverleningstrajecten doorlopen. Ook heeft hij ingeschreven gestaan bij meerdere instellingen voor speciaal onderwijs. Op 24 november 2022 is [minderjarige] , destijds onder behandeling bij [organisatie 1] , door het wijkteam van de gemeente Rotterdam aangemeld bij LUMC Curium voor diagnostiek en behandeling in verband met grensoverschrijdend gedrag op school en thuis.
2.4.
LUMC Curium heeft [minderjarige] gediagnosticeerd met hechtingsproblematiek en ADHD. [minderjarige] is in mei 2024 bij LUMC Curium gestart met dagbehandeling op basis van een met [eiseres] gesloten behandelingsovereenkomst. In dat kader is in samenspraak met [eiseres] een aantal behandeldoelen geformuleerd op het gebied van impulsiviteit, traumaverwerking en sociaal contact. De dagbehandeling van [minderjarige] omvatte sociotherapie, systeemtherapie en psychomotorische therapie. In het kader van zijn dagbehandeling kreeg [minderjarige] daarnaast vanaf 3 juni 2024 15 minuten per dag en vanaf 2 september 2024 30 minuten per dag onderwijs in de setting van de trainingsklas. Ook is [minderjarige] op basis van een daartoe op 31 oktober 2024 met [eiseres] gemaakte afspraak gestart met ADHD-medicatie.
2.5.
Vanaf eind oktober 2024 hebben de betrokken behandelaars van [minderjarige] in het kader van een aantal multidisciplinaire besprekingen – kort gezegd – aan [eiseres] te kennen gegeven dat zij ondanks intensieve begeleiding weinig tot geen vooruitgang zien bij [minderjarige] en dat bij gebreke van ontwikkelingsmogelijkheden op didactisch vlak en vooruitzicht op regulier onderwijs voortzetting van de dagbehandeling bij LUMC Curium niet zinvol wordt geacht. De behandelaars van [minderjarige] hebben [eiseres] in dat verband gewezen op het belang van passende vervolgzorg voor [minderjarige] na zijn voor het voorjaar van 2025 geplande uitstroom bij LUMC Curium. LUMC Curium heeft daarbij aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat zij voor [minderjarige] een combinatie van onderwijs en zorg in de vorm van dagbesteding passend acht. In het kader van dit uitstroomadvies hebben de behandelaars van [minderjarige] KOLB en Inizo genoemd als mogelijke opvolgende zorgaanbieders.
2.6.
[minderjarige] is in januari 2025 door tussenkomst van mevrouw [naam 1] , jeugdregisseur van de gemeente Gouda (hierna: ‘de jeugdregisseur’), aangemeld bij KOLB. KOLB hanteert een wachtlijst.
2.7.
LUMC Curium heeft de jeugdregisseur op 29 januari 2025 onder meer als volgt bericht:
[tekst blok afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.8.
[eiseres] heeft LUMC Curium tijdens (multidisciplinaire) besprekingen in februari 2025 verzocht om de dagbehandeling van [minderjarige] voort te zetten totdat hij bij KOLB kan starten dan wel gedurende die periode voor overbrugging te zorgen. LUMC Curium heeft geweigerd om de dagbehandeling voort te zetten. Daarnaast heeft LUMC Curium geadviseerd om [minderjarige] ter overbrugging van voormelde periode aan te melden bij een zorgboerderij. Ook heeft LUMC Curium aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat [minderjarige] na het beëindigen van zijn dagbehandeling nog uitsluitend dagbesteding kan krijgen. [eiseres] heeft naar aanleiding hiervan een klacht ingediend bij LUMC Curium.
2.9.
De jeugdregisseur heeft op 19 februari 2025 schriftelijk onder meer als volgt verklaard:
[tekst blok afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.10.
Op 20 februari 2025 heeft prof. dr. [naam 2] , hoofd van de afdeling Psychiatrie van LUMC Curium, naar aanleiding van de klacht onder meer als volgt aan [eiseres] bericht:
[tekst blok afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.11.
Bij brief van 24 februari 2025 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] LUMC Curium gesommeerd om de opzegging van de behandelingsovereenkomst in te trekken, de overeengekomen zorg te hervatten en het volledige dossier van [minderjarige] aan [eiseres] ter beschikking te stellen. Volgens de rechtsbijstandsverzekeraar heeft LUMC Curium niet doen blijken van het bestaan van een gewichtige reden voor opzegging van de behandelingsovereenkomst en voor zover zij wel tot opzegging bevoegd was, heeft LUMC Curium in dat verband niet de vereiste zorgvuldigheid betracht.
2.12.
Op 24 februari 2025 heeft de Jeugdregisseur aan LUMC Curium bericht dat [minderjarige] bij twee zorgboerderijen is aangemeld. Op 25 februari 2025 heeft de Jeugdregisseur als volgt aan LUMC Curium bericht:
2.13.
LUMC Curium heeft op 25 februari 2025 onder meer als volgt aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [eiseres] bericht:
[tekst blok afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
(…)
[tekst blok afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.14.
De Jeugdregisseur heeft op 27 februari 2025 als volgt aan [eiseres] bericht:
[tekst blok afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
2.15.
LUMC Curium heeft de dagbehandeling van [minderjarige] feitelijk in elk geval met ingang van 28 februari 2025 beëindigd en biedt hem sindsdien nog uitsluitend dagbesteding.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – zakelijk weergegeven – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad LUMC Curium op straffe van een dwangsom te veroordelen haar verplichtingen uit hoofde van de behandelingsovereenkomst onverkort na te komen, meer in het bijzonder door [minderjarige] een passende behandeling te bieden totdat hij bij KOLB terecht kan, zulks met veroordeling van LUMC Curium in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. LUMC Curium heeft niet doen blijken van het bestaan van een gewichtige reden, die de opzegging van de tussen hen gesloten behandelingsovereenkomst kan rechtvaardigen. Van een afgeronde behandeling is volgens [eiseres] nog geen sprake. Daarbij wijst [eiseres] erop dat de behandeldoelen nog niet zijn verwezenlijkt. Evenmin kan volgens [eiseres] worden geconcludeerd dat de behandeling niet zinvol meer is. Daarbij wijst [eiseres] erop dat [minderjarige] toen LUMC Curium bekend maakte de behandeling te zullen staken nog maar net met zijn ADHD-medicatie was gestart. Op dat moment was volgens [eiseres] nog onduidelijk welk effect deze medicatie zou gaan hebben. Uit de als productie 6 door LUMC Curium overgelegde rapportage van 12 december 2024 blijkt volgens [eiseres] in ieder geval dat de medicatie in algemene zin een positieve uitwerking op [minderjarige] heeft. Nu ook op dit moment de medicatie nog niet volledig is ingesteld, kunnen volgens [eiseres] – mede gelet op de korte behandelingsduur – geen definitieve conclusies worden getrokken over de effectiviteit van de dagbehandeling. Om die reden dient de dagbehandeling in ieder geval totdat een plek bij KOLB beschikbaar is te worden voortgezet. Voor het geval LUMC Curium wel tot opzegging van de behandelingsovereenkomst mocht overgaan, geldt volgens [eiseres] dat LUMC Curium daarbij niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. In dat verband stelt [eiseres] dat LUMC Curium haar niet dan wel onvoldoende heeft gewaarschuwd, geen redelijke opzegtermijn in acht heeft genomen en ten onrechte weigert te voorzien in een deugdelijke overdracht van [minderjarige] naar een passende opvolgende zorgaanbieder. Daarbij wijst [eiseres] erop dat zowel de jeugdregisseur als de vanuit de gemeente Gouda betrokken gedragsdeskundige gemotiveerd hebben verklaard dat tussentijds verblijf bij een zorgboerderij voor [minderjarige] niet passend en daarmee niet in zijn belang is. Ook uit dien hoofde is LUMC Curium volgens [eiseres] in ieder geval gehouden om de behandeling van [minderjarige] voort te zetten totdat hij bij KOLB terecht kan.
3.3.
LUMC Curium voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Vaststaat dat tussen [eiseres] en LUMC Curium een geneeskundige behandelingsovereenkomst is gesloten als bedoeld in artikel 7:446 BW. [eiseres] is van mening dat LUMC Curium deze overeenkomst ten onrechte heeft opgezegd. LUMC Curium stelt zich op het standpunt dat van een opzegging geen sprake is. Volgens LUMC Curium is bij het aangaan van de overeenkomst aan [eiseres] medegedeeld dat de dagbehandeling die [minderjarige] zou ondergaan gemiddeld negen maanden duurt en om die reden is volgens LUMC Curium sprake van een overeenkomst voor bepaalde tijd, die als gevolg van het verstrijken van een periode van negen maanden in februari 2025 is geëindigd. De voorzieningenrechter volgt LUMC Curium in dit betoog niet. Daartoe is van belang dat [eiseres] gemotiveerd heeft gesteld dat LUMC Curium haar er bij het aangaan van de behandelingsovereenkomst juist op heeft gewezen dat zij er vanwege de complexiteit van de problematiek van [minderjarige] rekening mee moest houden dat de behandeling van [minderjarige] juist langer zou gaan duren dan negen maanden. In het beperkte bestek van deze procedure, waar voor nader feitenonderzoek en/of bewijslevering geen plaats is, kan niet worden vastgesteld welke mededelingen LUMC Curium bij het aangaan van de behandelingsovereenkomst over de behandelduur aan [eiseres] heeft gedaan. Echter ook als LUMC Curium – zoals zij stelt – [eiseres] uitsluitend heeft gewezen op de gemiddelde behandelingsduur van negen maanden, volgt daaruit niet dat ten aanzien van [minderjarige] een behandelingsovereenkomst voor de duur van negen maanden is gesloten. Het gaat immers om een gemiddelde behandelingsduur en door LUMC Curium is niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het sluiten van de behandelingsovereenkomst duidelijk was dat een behandeling voor de duur van negen maanden voor de bij [minderjarige] gediagnosticeerde problematiek zou volstaan. De behandelingsovereenkomst is dus niet door het verstrijken van een periode van negen maanden geëindigd.
4.2.
Vervolgens is de vraag of LUMC Curium – zoals zij subsidiair stelt – de behandelingsovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. In artikel 7:460 BW is bepaald dat een hulpverlener een behandelingsovereenkomst behoudens gewichtige redenen niet kan opzeggen. Beoordeeld moet worden of aan de opzegging door LUMC Curium van de met [eiseres] gesloten behandelingsovereenkomst tegen 28 februari 2025 een gewichtige reden ten grondslag ligt. De voorzieningenrechter neemt in het kader van die beoordeling de richtlijn ‘Niet-aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde (KNMG) van 21 januari 2021 als uitgangspunt (hierna: ‘de KNMG-richtlijn’). In hoofdstuk 4 van de KNMG-richtlijn is beschreven wanneer een zorginstelling een behandelingsovereenkomst kan beëindigen. Een beëindiging is onder meer gerechtvaardigd als in de loop van een behandeling de indicatie voor de geboden zorg komt te vervallen. LUMC Curium stelt zich op het standpunt dat die situatie zich tijdens de behandeling van [minderjarige] heeft voorgedaan. Volgens LUMC Curium is vanaf mei 2024 met [minderjarige] gewerkt aan de opbouw van zijn frustratietolerantie. Tijdens deze eerste fase van de behandeling is volgens LUMC Curium door de behandelaars geconstateerd dat de ontwikkelmogelijkheden van [minderjarige] achterbleven om de behandeling zinvol voort te zetten en dat [minderjarige] met de behandeling structureel werd overvraagd en niet de vooruitgang boekte die nodig is voor een doelmatige voortzetting van zijn behandeling met perspectief op regulier onderwijs.
4.3.
Bij de invulling van goed hulpverlenerschap staat het patiëntbelang, ingevuld door de medisch professionele standaard, voorop. De invulling daarvan in een concreet geval – en in dit geval de beoordeling van de vraag of voortzetting van de gestarte dagbehandeling van [minderjarige] nog langer zinvol is – is naar vaste rechtspraak primair voorbehouden aan de behandelaars van [minderjarige] . De rechter en zeker de voorzieningenrechter in kort geding kan een dergelijk medisch oordeel slechts marginaal toetsen. Het inhoudelijk medisch oordeel van de behandelaars van [minderjarige] over de doelmatigheid van de hem geboden dagbehandeling kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de in dit kort geding aan te leggen marginale toets der kritiek doorstaan. Daartoe is van belang dat [eiseres] haar stelling dat de dagbehandeling van [minderjarige] ten onrechte vroegtijdig is afgebroken omdat er nog wel ontwikkelmogelijkheden voor [minderjarige] zouden zijn niet van een medische onderbouwing heeft voorzien. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar in dat verband ingenomen stelling dat zij de medische bevindingen van LUMC Curium niet heeft kunnen betwisten, omdat LUMC Curium tot op heden weigert om het medisch dossier van [eiseres] te verstrekken. LUMC Curium heeft immers ter zitting gemotiveerd toegelicht dat het medisch dossier, zij het in delen, volledig aan [eiseres] is verstrekt en [eiseres] heeft vervolgens niet aannemelijk gemaakt dat zij nog essentiële informatie mist, en zo ja welke informatie dat dan is. Daarmee moet er voorshands vanuit worden gegaan dat [eiseres] in de gelegenheid is geweest om haar standpunt te staven met een andersluidend oordeel van een of meerdere medisch specialisten. Dit heeft [eiseres] echter nagelaten. Daarmee is er onvoldoende grond om het medisch oordeel over [minderjarige] , dat is gebaseerd op klinisch-psychologische en kinderpsychiatrische inzichten van meerdere specialisten, in kort geding terzijde te schuiven. Het betoog van [eiseres] dat eerst de effecten van de nog niet volledig ingestelde ADHD-medicatie van [minderjarige] moeten worden afgewacht, kan [eiseres] evenmin baten. Ter zitting heeft dr. [naam 3] , kinder- en jeugdpsychiater en tevens geneesheer-directeur, gemotiveerd toegelicht dat de ADHD-medicatie, ook als deze volledig is ingesteld niet zal leiden tot een ander uitstroomadvies. Ook dit betreft een medisch oordeel dat slechts marginaal kan worden getoetst. Bij gebreke van een medisch onderbouwde betwisting door [eiseres] dient in dit kort geding eveneens van de juistheid van dit oordeel te worden uitgegaan.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat voorshands voldoende aannemelijk is dat de indicatie voor de dagbehandeling van [minderjarige] tijdens de eerste behandelfase is komen te vervallen. Daarmee is dus sprake van een gewichtige reden op grond waarvan aan LUMC Curium de behandelingsovereenkomst heeft mogen beëindigen.
4.5.
Vervolgens is de vraag of LUMC Curium bij de beëindiging van de met [eiseres] gesloten behandelingsovereenkomst de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. In de KNMG-richtlijn is bepaald dat een zorginstelling in dat verband de volgende zorgvuldigheidseisen in acht moet nemen:
de zorginstelling moet de patiënt herhaaldelijk voor de beëindiging hebben gewaarschuwd;
de zorginstelling moet de patiënt tijdig mondeling informeren over het besluit tot beëindiging en dit besluit schriftelijk bevestigen;
de zorginstelling moet een redelijke termijn hanteren voordat zij de overeenkomst daadwerkelijk beëindigt;
e zorginstelling moet noodzakelijke hulp blijven of laten verlenen tot de patiënt een andere behandelaar heeft gevonden;
de zorginstelling moet medewerking verlenen aan het elders door de patiënt ontvangen van zorg.
4.6.
Uit de overgelegde verslagen van de over [minderjarige] gehouden multidisciplinaire besprekingen volgt dat LUMC Curium in ieder geval vanaf eind oktober 2024 meermaals mondeling aan [eiseres] kenbaar heeft gemaakt dat zij voornemens was om [eiseres] in het voorjaar van 2025 te laten uitstromen vanwege het feit dat zijn ontwikkelmogelijkheden te ver achterbleven om de dagbehandeling zinvol voort te zetten en perspectief te krijgen op onderwijs. Het formele besluit tot beëindiging van de behandelingsovereenkomst is op 20 februari 2025 schriftelijk aan [eiseres] kenbaar gemaakt. Daarmee is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen onder a en b.
4.7.
Het zwaartepunt van het door [eiseres] aan het adres van LUMC Curium gemaakte verwijt raakt aan de zorgvuldigheidseisen onder c, d en e. Hoewel [eiseres] in haar dagvaarding onderkent dat LUMC Curium op dit moment wellicht niet meer de meest passende plek is voor [minderjarige] , dient naar haar mening LUMC Curium de behandeling van [minderjarige] voort te zetten totdat [minderjarige] in september 2025 bij KOLB kan starten. Daarmee stelt [eiseres] de door LUMC Curium in acht te nemen termijn als bedoeld in zorgvuldigheidseis c en/of de periode waarin LUMC Curium [minderjarige] noodzakelijke hulp moet blijven verlenen als bedoeld in zorgvuldigheidseis d gelijk aan de periode die nog tot de start van de behandeling bij KOLB moet worden overbrugd. De door LUMC Curium beoogde plaatsing van [minderjarige] gedurende die periode op een zorgboerderij is volgens [eiseres] schadelijk voor [minderjarige] en daarmee niet in zijn belang. [eiseres] beroept zich ter onderbouwing van dit standpunt op de visie van de jeugdregisseur van 19 februari 2025, die wordt gedeeld door de vanuit de gemeente Gouda betrokken psycholoog/gedragsdeskundige.
4.8.
In het kader van de beoordeling of LUMC Curium aan de zorgvuldigheidseisen onder c tot en met e heeft voldaan overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat LUMC Curium [eiseres] ten onrechte het verwijt maakt dat zij de thans te overbruggen periode zelf in de hand heeft gewerkt door te kiezen voor KOLB in plaats van Inizo en door [minderjarige] pas in januari 2025 bij KOLB aan te melden. LUMC Curium heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij – zoals zij stelt – [eiseres] heeft geadviseerd om te kiezen voor Inizo vanwege het feit dat [minderjarige] meer c.q. gestructureerd onderwijs zoals aangeboden door KOLB waarschijnlijk niet aan kan. Uit de overgelegde verslagen van de gevoerde multidisciplinaire overleggen blijkt in ieder geval niet dat dit advies is gegeven. Hierin is immers vastgelegd dat LUMC Curium KOLB en Inizo als mogelijke opvolgende zorgaanbieders van gelijke geschiktheid aan [eiseres] heeft voorgesteld. [eiseres] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende voortvarend gehandeld door [eiseres] in januari 2025 via de jeugdregisseur bij KOLB aan te melden. [eiseres] kwam immers het recht toe om weloverwogen tot een keuze voor een opvolgend zorgaanbieder voor [minderjarige] te komen en voor die keuze heeft zij naar voorshands oordeel niet onredelijk lang de tijd genomen. Daarbij tekent de voorzieningenrechter nog aan dat LUMC Curium niet aannemelijk heeft gemaakt dat een eerdere aanmelding (bijvoorbeeld in november of december 2024) ertoe zou hebben geleid dat [minderjarige] eerder bij KOLB zou hebben kunnen starten.
4.9.
Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan de zorgvuldigheidseisen onder c en d komt gewicht toe aan het belang van [minderjarige] afgewogen tegen het belang van LUMC Curium. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van LUMC Curium bij beëindiging van de behandelingsovereenkomst zwaarder dan het belang van [eiseres] bij een voortzetting van die overeenkomst tot het moment dat [minderjarige] bij KOLB kan starten. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat niet ter discussie staat dat [minderjarige] in elk geval sinds de voorjaarsvakantie van 2025 geen dagbehandeling meer bij LUMC Curium krijgt maar nog enkel dagbesteding in de vorm van een-op-een-begeleiding en activiteiten die hij leuk vindt en goed aankan. Zoals hiervoor is overwogen, dient in dit kort geding te worden uitgegaan van de juistheid van het oordeel van het behandelteam dat voortzetting van de dagbehandeling niet langer zinvol is. Niet ter discussie staat dat LUMC Curium geen zorginstelling is die dagbesteding faciliteert. Daarnaast is van belang dat [minderjarige] weliswaar is aangemeld bij KOLB maar dat allerminst zeker is dat hij daar – zoals [eiseres] stelt – per 1 september 2025 kan starten. [eiseres] heeft desgevraagd geen schriftelijk van KOLB afkomstig stuk overgelegd waaruit de gestelde startdatum van 1 september 2025 blijkt. Uit de wel beschikbare overgelegde stukken van KOLB volgt slechts dat [minderjarige] door KOLB op een wachtlijst is geplaatst. Voorts betrekt de voorzieningenrechter bij haar oordeel dat LUMC Curium gemotiveerd heeft onderbouwd dat [minderjarige] in de setting van dagbesteding op een zorgboerderij veel minder druk en spanning zal ervaren, omdat hij daar in tegenstelling tot de dagbehandeling niet continue zal worden overvraagd. Volgens LUMC Curium zal plaatsing op een zorgboerderij ter overbrugging van de periode tot zijn start bij KOLB [minderjarige] in staat stellen om zijn positieve eigenschappen te tonen en te laten zien waar hij goed in is. Hierdoor zal volgens LUMC Curium zijn zelfvertrouwen groeien. Die mogelijkheden heeft [minderjarige] volgens LUMC Curium niet als hij gedurende de overbruggingsperiode bij haar blijft. In die setting zal [minderjarige] volgens LUMC Curium tegen zijn beperkingen blijven aanlopen en dit zal voor hem frustrerend zijn, te meer nu hij bij LUMC Curium wordt geconfronteerd met kinderen die hun leerdoelen wel bereiken.
4.10.
Tegenover deze in dit kort geding slechts marginaal toetsbare bevindingen van het behandelteam van [minderjarige] staat de verklaring van de jeugdregisseur van 19 februari 2025, die wordt gedeeld door de vanuit de gemeente Gouda betrokken psycholoog/gedragsdeskundige, en waarachter [eiseres] zich volledig heeft geschaard. De jeugdregisseur erkent dat LUMC Curium niet langer een passende plek is voor [minderjarige] . Overbrugging op een nieuwe plek is volgens de jeugdregisseur schadelijker dan voortzetting van de begeleiding bij LUMC Curium gedurende de overbruggingsperiode. [minderjarige] is volgens de jeugdregisseur gebaat bij vastigheid, structuur en een veilige omgeving. Op een nieuwe plek zal [minderjarige] tijd nodig hebben om te wennen en dat proces moet hij bij zijn start bij KOLB (en aansluitend bij een mogelijke overstap naar onderwijs) wederom doorlopen. Daarnaast wijst de jeugdregisseur erop dat [minderjarige] op een zorgboerderij meer vrijheid zal ervaren en dat dit hem zal bemoeilijken bij zijn overstap naar KOLB en onderwijs. Hoewel niet onaannemelijk is dat een overstap naar een zorgboerderij gedurende de overbruggingsperiode de nodige aanpassing van [minderjarige] zal vergen, weegt dat negatieve gevolg van die overstap naar voorshands oordeel niet op tegen de ernst van de onvoldoende gemotiveerd weersproken negatieve gevolgen die een voortgezet verblijf bij LUMC Curium volgens het medisch behandelteam voor [minderjarige] zal hebben. Bij dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter niet alleen dat op dit moment onvoldoende duidelijk is wanneer [minderjarige] bij KOLB kan starten maar ook dat [minderjarige] de afgelopen periode eenmaal per drie weken een weekend op zorgboerderij Groei en Bloei heeft gelogeerd. Nu niet is gesteld of gebleken dat dit niet goed is verlopen, moet worden aangenomen dat [minderjarige] het proces van gewenning op deze zorgboerderij in ieder geval al deels probleemloos heeft doorlopen. Nu daarnaast door de jeugdregisseur niet inzichtelijk is gemaakt in welk opzicht [minderjarige] op een zorgboerderij meer vrijheid zal genieten en evenmin dat en zo ja in welke mate dit schadelijk voor hem is, valt niet te verwachten dat een vertrek bij LUMC Curium en een overstap naar zorgboerderij Groei en Bloei voor [minderjarige] zodanig schadelijke gevolgen zal hebben dat om die reden van die overstap moet worden afgezien. Zulks klemt temeer nu LUMC Curium onweersproken heeft aangevoerd dat zorgboerderij Groei en Bloei een nauwe samenwerking met KOLB onderhoudt, reden waarom mag worden aangenomen dat de overstap van [minderjarige] naar KOLB te zijner tijd evenmin tot noemenswaardige problemen zal leiden.
4.11.
LUMC Curium heeft toegelicht dat zij de overstap van [minderjarige] uiterlijk één week na de datum van dit vonnis wil laten plaatsvinden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient LUMC Curium hier een termijn van twee weken voor te hanteren, omdat [eiseres] daarmee een redelijke termijn wordt geboden om de uitkomst van deze procedure te accepteren en [minderjarige] op zijn overstap naar de zorgboerderij voor te bereiden. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat LUMC Curium deze termijn vrijwillig zal hanteren. Nu de behandelingsovereenkomst feitelijk twee weken na de datum van dit vonnis zal worden beëindigd, is sprake van een redelijke termijn als bedoeld in de zorgvuldigheidseis onder c. Nu blijkens het voorgaande met zorgboerderij Groei en Bloei een geschikte opvolgend zorgaanbieder beschikbaar is en mag worden aangenomen dat LUMC Curium [minderjarige] tot aan zijn overstap naar deze zorgboerderij van begeleiding in de vorm van dagbesteding zal blijven voorzien, is eveneens voldaan aan de zorgvuldigheidseis onder d. Nu LUMC Curium ter zitting heeft toegezegd dat zij de overstap van [minderjarige] naar de zorgboerderij deugdelijk zal faciliteren, is tenslotte ook voldaan aan de zorgvuldigheidseis onder e.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding bestaat voor het treffen van de door [eiseres] gevorderde voorziening. De vordering van [eiseres] zal dan ook worden afgewezen.
4.13.
[eiseres] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van LUMC Curium worden begroot op:
- griffierecht € 714,--
- salaris advocaat € 1.107,--
- nakosten € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de
beslissing)
Totaal € 1.999,--
4.14.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 1.999,--, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet zij € 92,-- extra betalen, plus de kosten van betekening;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2025.
mw