ECLI:NL:RBDHA:2025:9310
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak na intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Singh, had beroep ingesteld tegen de intrekking van haar verblijfsvergunning door de Minister van Asiel en Migratie, die op 19 maart 2024 had plaatsgevonden. De minister handhaafde zijn besluit na het indienen van bezwaar door verzoekster op 3 juni 2024. Verzoekster vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, terwijl haar beroep nog in behandeling was.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 april 2025 behandeld, samen met een andere zaak (zaaknummer 24.24386). Tijdens de zitting waren zowel de gemachtigde van verzoekster als de gemachtigde van de minister aanwezig. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank in de andere zaak al uitspraak had gedaan, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen vergoeding van griffierecht of proceskosten zal plaatsvinden.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 mei 2025 en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.