ECLI:NL:RBDHA:2025:9258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
26 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19672
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De minister van Asiel en Migratie had op 19 april 2025 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, met als doel de identiteit en nationaliteit van de eiser vast te stellen en te voorkomen dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 6 mei 2025 heeft de rechtbank de argumenten van de eiser gehoord, waaronder zijn claim dat hij stress ervaart door de bewaring en dat er lichter middelen beschikbaar zijn, zoals plaatsing in een AZC met meldplicht.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat de maatregel van bewaring noodzakelijk is en dat er een risico bestaat dat de eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, gezien zijn eerdere terugkeerbesluit en het feit dat hij zich niet heeft gemeld bij de autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden voor de bewaring feitelijk juist zijn en dat de beroepsgrond van de eiser niet slaagt. De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel onrechtmatig was, maar heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 mei 2025, en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19672
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. A.A. Hardoar),
en

de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Osman. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1984.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. De bewaring is ook noodzakelijk met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser erkent dat de zware gronden feitelijk juist zijn, maar voert aan dat sprake is van verschoonbare redenen.
4. De rechtbank oordeelt dat het betoog van eiser geen doel treft. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat de minister voor de zware gronden - met uitzondering van de gronden onder 3h, 3j en 3m - kan volstaan met een toelichting die laat zien dat deze gronden zich feitelijk voordoen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, r.o. 17). De minister heeft in het geval van eiser voldoende gemotiveerd dat de zware gronden onder 3a, 3b, 3c en 3d feitelijk juist zijn. Deze zware gronden zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de lichte gronden behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser voert aan dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals plaatsing in een AZC met een meldplicht. De bewaring veroorzaakt veel stress.
6. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Eiser heeft op 31 januari 2023 een terugkeerbesluit gekregen. Het beroep van eiser tegen dat besluit is ongegrond verklaard op 21 april 2023. Eiser is vervolgens niet vertrokken, en heeft zich ook niet gemeld bij de autoriteiten. Er is daarom een risico dat eiser zich (opnieuw) aan het toezicht zal onttrekken. Dat risico volgt ook uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan. Dat eiser stress ervaart, betekent niet dat de minister een lichter middel op had moeten leggen. In het detentiecentrum is namelijk ook medische zorg aanwezig, die gelijkwaardig is aan de zorg in de vrije maatschappij. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 mei 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.