ECLI:NL:RBDHA:2025:923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL24.50046
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen door de minister van Asiel en Migratie, beroep gegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraanse vrouw geboren in 1993, had op 19 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland. De minister van Asiel en Migratie had haar aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van haar asielaanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 16 januari 2025 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en met een tolk aanwezig. Eiseres voerde aan dat zij met een visum van Frankrijk in- en uitgereisd was en dat Nederland verantwoordelijk was voor haar asielaanvraag, omdat zij na het verstrijken van de visumduur buiten de EU had verbleven. Ze stelde ook dat er een ongelijkheid was in de behandeling van haar zaak in vergelijking met die van haar broer, die wel in de nationale procedure was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden van eiseres en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid. De rechtbank vernietigde het besluit van de minister en droeg hem op een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Eiseres kreeg ook een vergoeding van haar proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50046

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer] ,

(gemachtigde: mr. C.G. Matze),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij het besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 januari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [datum] 1993 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Zij heeft op 19 augustus 2024 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig was van 25 december 2023 tot 25 februari 2024. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [2] heeft Nederland aan Frankrijk een verzoek om overname gedaan. Op 18 oktober 2024 hebben de Franse autoriteiten het verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert daartoe het volgende aan. In het claimverzoek is niet vermeld dat eiseres met het door Frankrijk afgegeven visum in- en uitgereisd is, terwijl zij haar visumduur niet heeft overtreden en aantoonbaar buiten de Europese Unie heeft verbleven na het verstrijken van de visumduur. Nederland is daarom verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiseres en dienen de Franse autoriteiten hierover alsnog geïnformeerd te worden. Ter onderbouwing van haar verblijf buiten de Europese Unie na het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum heeft eiseres een kopie van haar paspoort met in- en uitreisstempels overgelegd, evenals een vertaalde tandartsnota van 7 januari 2024 en een transactieoverzicht uit Iran. Daarnaast is het verschil in uitkomst tussen haar zaak en die van haar broer onverklaarbaar, nu hun reisverhalen identiek zijn. Het scheiden van broer en zus is onterecht, nu haar broer is opgenomen in de nationale procedure. Hierdoor is het vertrouwens-, evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eiseres en haar broer. Eiseres is namelijk emotioneel afhankelijk van haar broer. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 21 augustus 1984. [4]
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening is de lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, wanneer die lidstaat een vreemdeling één of meer visa heeft verstrekt die minder dan zes maanden zijn verlopen, die hem daadwerkelijk toegang hebben verschaft tot het grondgebied van een lidstaat, en hij het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten.
5. Verweerder is alleen gehouden om die informatie in het claimverzoek te vermelden die relevant is voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. Ten tijde van het verzoek tot overname aan de Franse autoriteiten had verweerder alleen de verklaring van eiseres die zij heeft afgelegd tijdens haar gehoor bij de vreemdelingenpolitie. Verweerder heeft dan ook alle voor de beoordeling van het verzoek bekende, relevante informatie opgenomen in het claimverzoek, ook voor wat betreft deze grondslag. Zo heeft verweerder ook in of bij het claimverzoek onder andere de gegevens omtrent het verleende visum en de inreis in Frankrijk opgenomen en de EU-Vis resultaten als bijlage gevoegd. De Franse autoriteiten konden in verband hiermee voldoende geïnformeerd een besluit nemen op dat verzoek. Niet is gebleken dat verweerder informatie heeft nagelaten op te nemen.
6. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening is het van belang of eiseres het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Dat eiseres in haar paspoort een uitreisstempel heeft gekregen maakt niet dat zij zonder twijfel inderdaad het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, J.C. en H van 5 februari 2020 [5] volgt namelijk dat een uitreisstempel enkel de vaststelling is dat aan de voorwaarden wordt voldaan om uit te reizen en dat iemand op korte termijn zal uitreizen. Het uitreisstempel is op zichzelf dus geen vaststelling dat iemand daadwerkelijk de buitengrens van de Europese Unie heeft gepasseerd.
7. Hoewel een uitreisstempel dus een indicatie kan zijn van vertrek, is het noodzakelijk aanvullend bewijs over te leggen om de daadwerkelijke uitreis en verblijf buiten de Europese Unie te bevestigen. In dit geval heeft eiseres aanvullende documenten overgelegd ter ondersteuning van haar verklaring dat zij Frankrijk heeft verlaten en het grondgebied van de lidstaten is uitgereisd. Daarnaast heeft zij plausibele verklaringen afgelegd over waarom zij niet in staat is haar originele paspoort over te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres overgelegde stukken, in onderlinge samenhang, voldoende grond bieden om van verweerder te verlangen nader onderzoek te verrichten teneinde het uitreisstempel alsmede de gestelde uitreis te verifiëren. Verweerder heeft echter nagelaten om dit aanvullend onderzoek te verrichten, bijvoorbeeld door navraag te doen bij de Franse autoriteiten. Bovendien brengt het vereiste van een daadwerkelijk rechtsmiddel met zich mee dat verweerder, binnen de kaders van de Dublinprocedure, een betrokkene in staat moet stellen om (tegen)bewijs aan te leveren. Het claimverzoek aan de Franse autoriteiten is verzonden voordat eiseres de gelegenheid had om tijdens een aanmeldgehoor haar situatie toe te lichten en bewijs aan te dragen. Door verder onderzoek als hiervoor bedoeld achterwege te laten, is de voorbereiding van het bestreden besluit niet zorgvuldig geweest en schiet de motivering tekort. De beroepsgrond slaagt.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank komt gelet hierop niet toe aan de bespreking van de overige beroepsgronden. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt de rechtbank dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814 (duizend achthonderdveertien euro) aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ECLI:NL:RVS:1984:AM7746 (niet gepubliceerd).
5.ECLI:EU:C:2020:76, r.o. 68-70.