ECLI:NL:RBDHA:2025:922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
NL25.545
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 20 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M. Luijendijk en mr. E. Özel, en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister, dat op 4 januari 2025 is genomen, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring is opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 14 januari 2025 heeft de gemachtigde van eiser afstand gedaan van het recht om ter zitting te worden gehoord.

De rechtbank heeft de gronden van de minister beoordeeld en vastgesteld dat er een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht onder de Dublinverordening. De minister heeft zware en lichte gronden aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit en nationaliteit. De rechtbank concludeert dat er geen redenen zijn om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel niet zijn voldaan.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.545

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2025 in de zaak tussen

[naam] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 januari 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser en de minister zijn verschenen. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting te worden gehoord door een afstandsverklaring te ondertekenen.

Overwegingen

Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
De rechtbank ziet in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

2. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.