ECLI:NL:RBDHA:2025:9162

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
665509
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van milieufederaties tegen de Staat inzake PFAS-normen en -emissies

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben verschillende milieufederaties en stichtingen een collectieve actie aangespannen tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Bij tussenvonnis van 12 maart 2025 oordeelde de rechtbank dat de vorderingen van eisers niet in één collectieve actie konden worden gebundeld. Eisers kregen de keuze om hun vorderingen te vervolgen, waarbij de rechtbank de Milieufederaties en Stichting Gezond Water ontvankelijk verklaarde voor de algemeen belangactie, terwijl de overige eisers niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank heeft geen verdere procedurele stappen nodig geacht en kan overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.

De eisers hebben gekozen voor een beperking van hun vorderingen tot de algemeen belangactie, waarbij zij de Staat beschuldigen van onrechtmatig handelen met betrekking tot de implementatie van wettelijke normen voor PFAS in oppervlaktewater. De rechtbank heeft de vorderingen van de Milieufederaties en Stichting Gezond Water ontvankelijk verklaard en de overige eisers niet-ontvankelijk verklaard. De zaak zal verder inhoudelijk worden behandeld, waarbij de Staat de gelegenheid krijgt om een conclusie van antwoord te nemen. De mondelinge behandeling is gepland voor het najaar van 2025, en partijen zijn gevraagd hun verhinderdata op te geven voor de maanden oktober, november en december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/665509 / HA ZA 24-374
Vonnis van 28 mei 2025
in de zaak van

1.VERENIGING NATUUR EN MILIEUFEDERATIE NOORD-HOLLAND te Zaandam,2. VERENIGING ZEEUWSE MILIEUFEDERATIE te Middelburg,3. STICHTING NATUUR- EN MILIEUFEDERATIE ZUID-HOLLAND te Den Haag,4. STICHTING FRIESE MILIEUFEDERATIE te Leeuwarden,5. STICHTING GEZOND WATER te Hansweert,6. STICHTING SCHIPHOLWATCH te Amsterdam,7. VERENIGING OMWONENDEN LUCHTHAVEN EELDE te Haren,8. VERENIGING VAKVERENIGING BRANDWEER VRIJWILLIGERS,

te Baarn,
9.
VERENIGING BELANGENVERENIGING BRANDWEERte Amsterdam,
10.
VERENIGING VBM DEFENSIEPERSONEELte Den Haag,
11.
STICHTING OUDERENNETWERK WEST-FRIESLANDte Ursem,
eisers,
advocaten: mr. G.G.J.A. Knoops en mr. C.J. Knoops-Hamburger,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat)te Den Haag,
gedaagde,
advocaten: mr. E.H.P. Brans en mr. Winterink.
Eiseressen 1 tot en met 4 worden hierna aangeduid als Milieufederaties en eiseres 5 als Stichting Gezond Water. Gedaagde wordt hierna als de Staat aangeduid.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 maart 2025 (hierna: het eerste tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlating tussenvonnis en wijziging eis namens eisers.
1.2.
Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Bij het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat de vorderingen van eisers niet in één collectieve actie konden worden gebundeld. De rechtbank heeft aan eisers de keuze gelaten met welke vorderingen zij deze procedure wensten te vervolgen.
2.2.
Eisers hebben zich uitgelaten over deze keuze. In dit tussenvonnis zal de rechtbank naar aanleiding daarvan de Milieufederaties en Stichting Gezond Water ontvankelijk verklaren bij de algemeen belangactie. De rechtbank zal de overige eisers niet-ontvankelijk verklaren. Verder oordeelt de rechtbank dat er geen procedurele vervolgstappen nodig zijn, zodat de rechtbank kan overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.

3.De verdere beoordeling

Eerste tussenvonnis
3.1.
Bij het eerste tussenvonnis heeft de rechtbank eisers drie opties gegeven. Deze komen, kort gezegd, op het volgende neer:
I. de vorderingen onverkort handhaven;
II. de vorderingen beperken tot de algemeen belangactie waarbij alleen de Milieufederaties en Stichting Gezond Water ontvankelijk zullen worden verklaard;
III. de vorderingen beperken tot de groepsacties van de brandweer en van het defensiepersoneel.
Keuze eisers
3.2.
Eisers hebben primair verzocht om deze procedure te beperken tot de algemene belangactie en de vorderingen met betrekking tot de groepsacties van de brandweer en van het defensiepersoneel te verwijzen naar een separate procedure die voor zover mogelijk gelijktijdig wordt behandeld en waarin indien mogelijk een gecombineerde zitting plaatsheeft. Zij beschouwen dit als een combinatie van optie II en optie III.
3.3.
Subsidiair hebben eisers gekozen voor optie II.
Oordeel rechtbank
3.4.
De rechtbank heeft bij het eerste tussenvonnis, r.o. 5.38, overwogen dat de akte uitlating enkel betrekking mocht hebben op de in dat tussenvonnis genoemde opties. Ook al beschouwen eisers het primaire verzoek als een combinatie van optie II en III, deze optie is als zodanig niet in het tussenvonnis genoemd. De rechtbank gaat, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in r.o. 5.38 van het eerste tussenvonnis, voorbij aan dit verzoek en houdt het ervoor dat eisers hebben gekozen voor optie II, en hun eis in die zin hebben gewijzigd. Dit betekent dat de gewijzigde eis komt te luiden als volgt:
A. voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt doordat de wettelijke normen voor Perfluoroctaan sulfonzuur en zijn derivaten (PFOS) voor oppervlaktewater niet juist zijn geïmplementeerd in wet- en regelgeving en worden overschreden;
C. voor recht verklaart dat de Staat onrechtmatig handelt doordat de ten aanzien van PFOS/PFOA door het RIVM vastgestelde advieswaarden en de gezondheidskundige grenswaarde van de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) voor oppervlaktewater, bodem en grondwater niet in wetgeving zijn opgenomen en worden overschreden;
D. de Staat beveelt alle emissies (naar lucht, water en bodem) van PFAS per direct te verbieden;
E. de Staat beveelt om binnen zes maanden na het in dezen te wijzen vonnis de wettelijke normen voor oppervlaktewater correct te implementeren en te effectueren dat deze worden behaald en gehandhaafd;
F. de Staat beveelt in het Besluit activiteit leefomgeving (Bal) nieuwe regels op te nemen op grond waarvan voor alle PFAS-verbindingen, ook die nog niet als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) zijn aangemerkt, minimalisatieverplichtingen worden opgelegd voor de uitstoot daarvan totdat is aangetoond dat geen sprake is van ZZS en/of totdat sprake is van een verbod op de productie en het gebruik daarvan, alsmede een minimalisatieverplichting te doen effectueren voor PFAS houdende gewasbeschermingsmiddelen;
G. de Staat beveelt de door het RIVM vastgestelde advieswaarden en de gezondheidskundige grenswaarde van EFSA voor oppervlaktewater, bodem en grondwater als minimumvereisten binnen zes maanden na het in dezen te wijzen vonnis in de wet te doen opnemen en te waarborgen dat deze worden behaald en gehandhaafd;
I. de Staat beveelt een gecentraliseerd overzicht te maken van alle bedrijven die een vergunning, zowel historisch als actueel, hebben (gehad) om PFAS te lozen en/of uit te stoten, inclusief een overzicht van alle onderliggende waarden die ten grondslag zijn gelegd aan de vergunningen in kwestie;
J. de Staat beveelt om een overzicht te maken van alle onderzoeken die lopen naar de effecten van PFAS op het milieu en hoe wijdverbreid het PFAS-probleem is in Nederland;
L. de Staat beveelt om binnen zes maanden na het in dezen te wijzen vonnis lopende PFAS-saneringstrajecten onder verscherpt toezicht te plaatsen en voor al deze trajecten een MER-rapportage te vereisen;
P. de Staat beveelt om binnen zes maanden na het in dezen te wijzen vonnis een voorlopige maatregel conform artikel 129 lid 1 Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) te treffen voor iedere wijziging van een PFAS-verbinding, tenzij in voldoende mate vaststaat dat door de wijziging geen sprake meer is van een ZZS, zolang nog geen sprake is van een verbod op deze stoffen;
Q. de Staat beveelt om een verslag uit te brengen aan eisers op welke wijze de vorderingen onder D tot en met G, I, J, L en P zijn uitgevoerd;
3.5.
Zoals is overwogen in het eerste tussenvonnis, r.o. 5.36, betekent de keuze voor optie II dat de rechtbank als eisers bij de algemeen belangactie (vorderingen A, C tot en met G, I, J, L. P en Q) slechts ontvankelijk zal verklaren de Milieufederaties en Stichting Gezond Water.
3.6.
De rechtbank zal de overige eisers niet-ontvankelijk verklaren en verwijst voor de motivering van die beslissing naar de overwegingen in het eerste tussenvonnis.
Vervolgstappen
3.7.
Op grond van de artikelen 1018e, 1018f en 1018g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) moet de rechter een aantal beslissingen nemen voordat de zaak verder inhoudelijk wordt beoordeeld. Het gaat, samengevat, om de volgende punten:
a. a) het aanwijzen van een exclusieve belangenbehartiger (artikel 1018e lid 1 Rv);
b) het beoordelen wat de collectieve vordering precies inhoudt en voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt (artikel 1018e lid 2 Rv);
c) het vaststellen van de termijn voor zogenoemde opt-out en eventueel opt-in (artikel 1018f lid 1 en 5 Rv), waarbij de rechter in ieder geval een of meer nieuwsbladen aanwijst waarin de relevante informatie voor de opt-out / opt-in wordt aangekondigd (artikel 1018f lid 3 Rv), en
d) het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking (artikel 1018g Rv).
3.8.
De onder b) en c) bedoelde voorschriften hebben tot doel dat kan worden vastgesteld wie zich wel en wie zich niet aan de uitspraak kan onttrekken. Gelet op de aard van de collectieve vordering is onttrekking aan de uitspraak moeilijk voorstelbaar. Bij een toe- of afwijzend vonnis is iedereen die het aangaat gebonden aan de door de Milieufederaties en Stichting Gezond Water beoogde rechtsgevolgen of de afwijzing van de vorderingen. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat in deze zaak geen toepassing hoeft te worden gegeven aan de onder b) en c) bedoelde voorschriften.
3.9.
Partijen hebben niet kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan het stellen van een termijn voor het beproeven van een schikking. Gelet op het principiële karakter van deze procedure ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het beproeven van een schikking. Zij weegt daarbij mee dat de procedure al meer dan een jaar aanhangig is en zij de plicht heeft te waken tegen onredelijke vertraging van de procedure (artikel 20 lid 1 Rv en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden). De rechtbank zal het onder d) bedoelde voorschrift eveneens achterwege laten.
3.10.
Het is, gelet op het voorgaande, de vraag of het nodig is en zin heeft om een van de Milieufederaties of Stichting Gezond Water als exclusief belangenbehartiger aan te wijzen. Tijdens de aanhoudingsperiode is er geen andere collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis(sen) ingesteld. De rechtbank ziet, mede gelet op de aard van de collectieve vordering en de omstandigheid dat de Milieufederaties en Stichting Gezond Water door dezelfde advocaten worden vertegenwoordigd, geen aanleiding om een exclusieve belangenbehartiger aan te wijzen en zal dan ook geen toepassing geven aan het onder a) bedoelde voorschrift. Omdat geen exclusief belangenbehartiger wordt aangewezen zal de rechtbank zorg dragen voor aantekening van het vonnis in het centraal register voor collectieve vorderingen, zodat in verband daarmee geen opdracht hoeft te worden gegeven (zie artikel 1018e lid 5 Rv).
Voortzetting procedure
3.11.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke behandeling van de zaak. De Staat heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd over de inhoud van de vorderingen. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen zodat de Staat een conclusie van antwoord kan nemen ten aanzien van vorderingen A, C tot en met G, I, J, L, P en Q, zoals deze nu luiden.
3.12.
De mondelinge behandeling zal in het najaar van 2025 plaatsvinden. Partijen worden in de gelegenheid gesteld hun verhinderdata op te geven over de maanden oktober, november en december 2025. De zaak zal daartoe worden verwezen naar de rol van 11 juni 2025.
3.13.
Voor het overige wordt de zaak aangehouden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
verklaart de Milieufederaties en de Stichting Gezond Water ontvankelijk in vorderingen A, C, D, E, F, G, I, J, L, P en Q;
4.2.
verklaart de overige eisers niet-ontvankelijk;
4.3.
verwijst de zaak naar de rol van
23 juli 2025voor het nemen van een inhoudelijke conclusie van antwoord door de Staat;
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van
11 juni 2025voor het opgeven van verhinderdata voor de mondelinge behandeling door partijen over de maanden oktober, november en december 2025; en
4.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.C. Hartendorp, mr. A.M. Boogers en mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2025.
type: 3053