ECLI:NL:RBDHA:2025:9133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.22213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en schadevergoeding na opheffing van de maatregel van bewaring

Op 23 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser van Algerijnse nationaliteit en de minister van Asiel en Migratie. De zaak betreft een beroep tegen een maatregel van bewaring die op 9 mei 2025 was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 16 mei 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest beperken tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 21 mei 2025 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring was opgelegd vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft betoogd dat de maatregel onrechtmatig was, vooral omdat een van de gronden ter zitting was ingetrokken. De rechtbank oordeelde echter dat de overige gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen en dat de belangenafweging zorgvuldig was uitgevoerd. Eiser had eerder de mogelijkheid om zelfstandig terug te keren naar Algerije, maar had daarvan geen gebruik gemaakt.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. K.M. de Jager, met mr. E.C. Jacobs als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.22213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.G.A.M. Halfers),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 9 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 16 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1998.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
en staan als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
4. Ter zitting heeft verweerder lichte grond 4f laten vallen.
5. Eiser voert aan dat sprake is van een motiveringsgebrek, nu verweerder deze grond ter zitting heeft ingetrokken. Deze grond is namelijk wel meegenomen in de belangenafweging. Bovendien blijft de maatregel, zoals deze aan eiser is uitgereikt, hetzelfde.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van de zware gronden en de lichte gronden 4a, 4c en 4d niet heeft betwist. Deze gronden zijn voorts ook feitelijk juist en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een risico op onttrekking is gegeven. Dat ter zitting een grond ingetrokken maakt de maatregel dan ook niet onrechtmatig. Dat in de uitgereikte maatregel deze grond nog wel is gemotiveerd maakt niet dat voor eiser onvoldoende duidelijk is op welke (overige) gronden hij in bewaring zit en dat deze voldoende zijn om de maatregel te kunnen dragen. Daarnaast volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat de belangenafweging onzorgvuldig is geweest. Immers, ook nu een van de lichte gronden ter zitting is vervallen, mocht verweerder uitgaan van een risico op onttrekking en is in de belangenafweging beoordeeld of de persoonlijke omstandigheden zwaarder wegen dat het risico op onttrekking.
Lichter middel
Eiser voert aan dat een lichter middel had moeten worden opgelegd, omdat hij tijdens het vertrekgesprek van 12 mei 2025 heeft verklaard te willen terugkeren naar Algerije en alleen ondersteuning te willen om een bedrijfje te kunnen starten. Zijn familie is afhankelijk van hem. De maatregel is niet evenredig. Hierbij verwijst eiser naar het arrest Hassen El Didri alias Soufi Karim. [3] Verder is de maatregel in strijd met artikel 8 van het EVRM. Uit een nieuwsartikel in de Telegraaf [4] blijkt namelijk dat er regelmatig geweld plaatsvindt in het Detentiecentrum Rotterdam. Dit maakt een inbreuk op eisers psychische integriteit.
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Dat eiser tijdens het vertrekgesprek heeft verklaard terug te willen keren naar Algerije maakt dit niet anders. Hij is eerder in de gelegenheid geweest zelfstandig te vertrekken en hij heeft daar geen gebruik van gemaakt. Daarbij komt dat hij niet de middelen heeft om zelfstandig terug te keren naar Algerije. Het nieuwsartikel in de Telegraaf leidt ook niet tot een ander oordeel. Dit nieuwsartikel is bijna een jaar oud en is gebaseerd op incidenten in (ook) het (verdere) verleden. Niet is gebleken dat eiser in dezelfde omstandigheden verblijft.
Ambtshalve toets
8. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van
bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 mei 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Hassen El Dridi, alias Soufi Karim, ECLI:EU:C:2011:268
4.“Geweldsexplosie in detentiecentrum Rotterdam: zestig vreemdelingen op de vuist na drugscontrole”, 26 mei 2024.