ECLI:NL:RBDHA:2025:9109
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zonder dat hij expliciet heeft aangegeven welke voorziening hij precies vraagt. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die het mogelijk maken om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten. Dit betreft een cluster van zaken waarin communicatie met verzoekers moeilijk is en waar verzuimen niet worden hersteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen, omdat verzoeker niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de EU en Turkije. Tevens is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, omdat er geen kans van slagen is voor het bezwaar. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.