3.4.Bewijswaardering
Feit 1 (dagvaarding I)
Feit 1 betreft een verzamelfeit van een groot aantal incidenten waar valse bankbiljetten van 50 euro zouden zijn uitgegeven. Onder uitgeven moet worden verstaan iedere handeling waardoor valse bankbiljetten feitelijk in het verkeer worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat er voor 15 incidenten voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte op de genoemde datum en locatie vals bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft uitgegeven, te weten bij:
IJssalon [bedrijf 1] te [vestigingsplaats 1] op 3 juni 2024;
Tankstation [bedrijf 2] te [vestigingsplaats 2] op 1, 3 en 7 juni 2024;
IJssalon [bedrijf 3] te [vestigingsplaats 3] op 27 juni 2024;
Tankstation Esso te Leiderdorp op 10 juli 2024;
Apotheek [bedrijf 4] te [vestigingsplaats 4] (gemeente Katwijk) op 10 en 15 juli 2024;
Apotheek Duinrand te Noordwijk op 12 juli 2024;
Apotheek Parklaan te Boskoop op 9 juli en 16 juli 2024;
Apotheek Boomgaard te Boskoop op 9 juli 2024;
Autobedrijf [bedrijf 5] te [vestigingsplaats 5] (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024;
Het Fruitpaleis te Ter Aar (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024;
Groentewinkel [bedrijf 6] te [vestigingsplaats 6] (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024.
Voor het bewijs van de afzonderlijke incidenten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage I.
Ten aanzien van de overige incidenten die zijn opgenomen in het procesdossier is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich daar op de genoemde datum en locatie schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van vals geld.
Dat geldt ook voor het uitgeven van vals geld bij Kledingwinkel [bedrijf 7] te [vestigingsplaats 6] (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024. Weliswaar heeft de verdachte op die datum bij diverse andere winkels in de gemeente Nieuwkoop vals geld uitgegeven en komt het opgegeven signalement (gedeeltelijk) overeen met dat van de verdachte, maar wettig en overtuigend bewijs wordt niet aangenomen, nu er van dit incident geen camerabeelden zijn en ook geen forensisch technisch onderzoek waaruit blijkt dat er daadwerkelijk met een vals bankbiljet is betaald.
Feit 2 (dagvaarding I)
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het oplichten van de aangever [naam 1] . De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de aangever door onbekend gebleven personen is opgelicht. Hij is door hen bewogen tot het overmaken van een borgsom van € 1.350,- ten behoeve van de huur van een studio in Hilversum. Na het overmaken van de borgsom heeft hij niets meer vernomen. De borgsom is door de aangever gestort op een bankrekening ten name van de verdachte, waarbij de omschrijving is gegeven ‘Aanbetaling borg // [naam 1] . [adres 2] // [plaats 2] ’.
De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij een paar keer geldezel is geweest en dat hij hiervoor geld kreeg. Hij zou een keer € 200,- hebben gekregen, een keer € 150,- en een keer € 300,-. Ook heeft hij verklaard dat hij dom is geweest om geld op zijn rekening te laten storten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte onder de gegeven omstandigheden niet alleen opzet gehad op het behulpzaam zijn van zijn mededader(s), maar tevens voorwaardelijk opzet op de oplichting. De verdachte heeft door zijn rekeningnummer op deze wijze ter beschikking te stellen, namelijk tegen betaling van een flink bedrag, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rekeningnummer werd gebruikt om personen op te lichten. Daarmee is de verdachte medeplichtig geweest aan de gepleegde oplichting. Het onder feit 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.