ECLI:NL:RBDHA:2025:9070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
09/254746-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vals geld, diefstal en medeplichtigheid aan oplichting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder het uitgeven van vals geld, diefstal en medeplichtigheid aan oplichting. De verdachte heeft zich in de periode van 1 mei 2024 tot en met 16 juli 2024 meermalen schuldig gemaakt aan het uitgeven van valse bankbiljetten van 50 euro in verschillende gemeenten in Nederland. Daarnaast heeft hij op 13 oktober 2023 een onbekende mededader geholpen bij het oplichten van een persoon door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor het ontvangen van een borgsom van 1350 euro voor een niet-bestaande studio in Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij diefstal van goederen, waaronder parfum, en dat hij eerder is veroordeeld voor vergelijkbare misdrijven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De rechtbank heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die is ontstaan door zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers, evenals het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/254746-24 en 09/165517-24 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 20 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 6 mei 2025.
De verdachte is op de terechtzitting van 6 mei 2025 niet verschenen. Zijn raadsvrouw
mr. L.C. van Leeuwen was niet gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.D. Schiphuis.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van parketnummer 09/254746-24 (dagvaarding I):
1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 mei 2024 tot en met 16 juli 2024 te Leiden, Leiderdorp, Sassenheim, Noordwijk, Katwijk, Boskoop, Noorden (gemeente Nieuwkoop) en/of Ter Aar (gemeente Nieuwkoop), althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving, bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
2
een of meer onbekende mededader(s) op of omstreeks 13 oktober 2023 te Leiden, althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten 1350 euro, althans een hoeveelheid geld, door:
- zich voor te doen als [naam verdachte] en/of [valse naam] , althans een bonafide verhuurder;
- een studio in Hilversum te huur aan te bieden;
- een huurcontract en/of reserveringsbewijs op te stellen en te versturen;
- een borgsom van 1350 euro te vragen en/of te laten overmaken;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 13 oktober 2023 te Leiden, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door het verschaffen van zijn rekening(nummer), waarop de borgsom gestort kon/moest worden;
3
hij op of omstreeks 15 november 2023 te Leiden een portemonnee (met inhoud) en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 2] , in elk geval aan een ander, toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [naam 2] (met kracht) (omver) te duwen en/of te tackelen, waardoor hij ten val kwam;
4
hij op of omstreeks 6 augustus 2024 te Leiden, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
5
hij op of omstreeks 22 november 2024 te Leiden één of meer flesje(s) parfum, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Kruidvat (vestiging Stationsplein), in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft Weggenomen.
ten aanzien van parketnummer 09/165517-24 (dagvaarding II):
1
hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, althans in Nederland,
opzettelijk een of meer bankbiljetten van twintig euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft
nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
2
hij op of omstreeks 17 mei 2024 te Voorhout, gemeente Teylingen, opzettelijk een of meer bankbiljetten van twintig euro en/of vijftig euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit van dagvaarding I en tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 4, en 5 van dagvaarding I ten laste gelegde feiten en de onder 1 en 2 van dagvaarding II ten laste gelegde feiten.
3.2.
Vrijspraak feit 3 (dagvaarding I)
De rechtbank is met betrekking tot het onder 3 van dagvaarding I ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen. Zoals door de officier van justitie is betoogd kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte was die de diefstal met geweld heeft gepleegd. De rechtbank overweegt dat weliswaar met de telefoon van de verdachte de afspraak met [naam 2] is gemaakt, maar de verdachte heeft verklaard dat deze telefoon gestolen was. De bewijsmiddelen sluiten het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet uit. Daarbij komt dat het door [naam 2] opgegeven signalement op meerdere punten afwijkt van het uiterlijk van de verdachte en dat er tussen de verdachte en het adres waarop met [naam 2] afgesproken was, geen link bestaat. Onder deze omstandigheden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal de verdachte voor dit feit dan ook vrijspreken.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen feiten 4 en 5 (dagvaarding I)
De rechtbank zal voor de feiten 4 en 5 van dagvaarding I volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk tijdens zijn verhoor door de politie bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast is er geen verweer gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
Voor de opgave van het bewijs wordt verwezen naar de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage I.
3.4.
Bewijswaardering
Feit 1 (dagvaarding I)
Feit 1 betreft een verzamelfeit van een groot aantal incidenten waar valse bankbiljetten van 50 euro zouden zijn uitgegeven. Onder uitgeven moet worden verstaan iedere handeling waardoor valse bankbiljetten feitelijk in het verkeer worden gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat er voor 15 incidenten voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte op de genoemde datum en locatie vals bankbiljetten van 50 euro als echt en onvervalst heeft uitgegeven, te weten bij:
IJssalon [bedrijf 1] te [vestigingsplaats 1] op 3 juni 2024;
Tankstation [bedrijf 2] te [vestigingsplaats 2] op 1, 3 en 7 juni 2024;
IJssalon [bedrijf 3] te [vestigingsplaats 3] op 27 juni 2024;
Tankstation Esso te Leiderdorp op 10 juli 2024;
Apotheek [bedrijf 4] te [vestigingsplaats 4] (gemeente Katwijk) op 10 en 15 juli 2024;
Apotheek Duinrand te Noordwijk op 12 juli 2024;
Apotheek Parklaan te Boskoop op 9 juli en 16 juli 2024;
Apotheek Boomgaard te Boskoop op 9 juli 2024;
Autobedrijf [bedrijf 5] te [vestigingsplaats 5] (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024;
Het Fruitpaleis te Ter Aar (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024;
Groentewinkel [bedrijf 6] te [vestigingsplaats 6] (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024.
Voor het bewijs van de afzonderlijke incidenten wordt verwezen naar de bewijsmiddelen, opgenomen in bijlage I.
Ten aanzien van de overige incidenten die zijn opgenomen in het procesdossier is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte zich daar op de genoemde datum en locatie schuldig heeft gemaakt aan het uitgeven van vals geld.
Dat geldt ook voor het uitgeven van vals geld bij Kledingwinkel [bedrijf 7] te [vestigingsplaats 6] (gemeente Nieuwkoop) op 1 mei 2024. Weliswaar heeft de verdachte op die datum bij diverse andere winkels in de gemeente Nieuwkoop vals geld uitgegeven en komt het opgegeven signalement (gedeeltelijk) overeen met dat van de verdachte, maar wettig en overtuigend bewijs wordt niet aangenomen, nu er van dit incident geen camerabeelden zijn en ook geen forensisch technisch onderzoek waaruit blijkt dat er daadwerkelijk met een vals bankbiljet is betaald.
Feit 2 (dagvaarding I)
Onder feit 2 is ten laste gelegd dat de verdachte medeplichtig is geweest aan het oplichten van de aangever [naam 1] . De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de aangever door onbekend gebleven personen is opgelicht. Hij is door hen bewogen tot het overmaken van een borgsom van € 1.350,- ten behoeve van de huur van een studio in Hilversum. Na het overmaken van de borgsom heeft hij niets meer vernomen. De borgsom is door de aangever gestort op een bankrekening ten name van de verdachte, waarbij de omschrijving is gegeven ‘Aanbetaling borg // [naam 1] . [adres 2] // [plaats 2] ’.
De verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij een paar keer geldezel is geweest en dat hij hiervoor geld kreeg. Hij zou een keer € 200,- hebben gekregen, een keer € 150,- en een keer € 300,-. Ook heeft hij verklaard dat hij dom is geweest om geld op zijn rekening te laten storten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte onder de gegeven omstandigheden niet alleen opzet gehad op het behulpzaam zijn van zijn mededader(s), maar tevens voorwaardelijk opzet op de oplichting. De verdachte heeft door zijn rekeningnummer op deze wijze ter beschikking te stellen, namelijk tegen betaling van een flink bedrag, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn rekeningnummer werd gebruikt om personen op te lichten. Daarmee is de verdachte medeplichtig geweest aan de gepleegde oplichting. Het onder feit 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten van dagvaarding I en de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van dagvaarding II van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van parketnummer 09/254746-24 (dagvaarding I):
1
hij in de periode van 1 mei 2024 tot en met 16 juli 2024 te Leiden, Leiderdorp, Sassenheim, Noordwijk, Katwijk, Boskoop, Noorden (gemeente Nieuwkoop) en Ter Aar (gemeente Nieuwkoop), meermalen, telkens opzettelijk een bankbiljet van 50 euro waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving, bekend was, als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
2
een of meer onbekende mededader(s) op 13 oktober 2023 in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten 1350 euro, door:
- zich voor te doen als [naam verdachte] en/of [valse naam] , althans een bonafide verhuurder;
- een studio in Hilversum te huur aan te bieden;
- een reserveringsbewijs op te stellen en te versturen;
- een borgsom van 1350 euro te vragen en te laten overmaken;
bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 13 oktober 2023 in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest, door het verschaffen van zijn rekeningnummer, waarop de borgsom gestort moest worden;
4
hij op 6 augustus 2024 te Leiden, opzettelijk bankbiljetten van 50 euro waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad;
5
hij op 22 november 2024 te Leiden flesjes parfum, die aan Kruidvat vestiging Stationsplein toebehoorden, heeft weggenomen.
ten aanzien van parketnummer 09/165517-24 (dagvaarding II):
1
hij op 17 mei 2024 te Voorhout, opzettelijk bankbiljetten van twintig euro waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was als echt en onvervalst heeft uitgegeven;
2
hij op 17 mei 2024 te Voorhout, opzettelijk bankbiljetten van twintig euro en vijftig euro waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De verdachte heeft in korte tijd zeventien keer valse bankbiljetten uitgegeven en twee keer valse bankbiljetten voorhanden gehad. Met zijn handelen heeft de verdachte het vertrouwen in het (chartale) betalingsverkeer ernstig aangetast. Ook heeft hij winkeliers gedupeerd, omdat zij goederen en wisselgeld hebben afgestaan, terwijl zij een waardeloos, vals bankbiljet terugkregen. Van die belangen heeft de verdachte zich niets aangetrokken. Hij heeft slechts gehandeld uit eigen financieel gewin.
Ook is de verdachte medeplichtig geweest aan de oplichting van de aangever [naam 1] . De aangever dacht dat hij een studio in Hilversum zou huren en heeft daarvoor een borgsom van € 1.350,- overgemaakt op een bankrekening waarover de verdachte de beschikking had. Nadat de borg was overgemaakt, is het contact met de aangever verbroken. De verdachte is weliswaar niet degene geweest die de aangever heeft opgelicht, maar door zijn bijdrage (het ter beschikking stellen van zijn bankrekening) is deze oplichting wel mogelijk gemaakt en blijft de oplichter buiten schot. Met zijn handelen heeft de verdachte financiële schade berokkend aan de aangever, ook hier enkel ten behoeve van zijn eigen financiële gewin.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal. Door zijn handelwijze heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het betreffende winkelbedrijf. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit dat schade en hinder veroorzaakt voor de gedupeerde winkel.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 29 januari 2025, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld wegens misdrijven, waaronder gekwalificeerde vermogensdelicten en diefstal.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 28 april 2025, waaruit volgt dat sprake is van instabiliteit op bijna alle leefgebieden. Dit zorgt voor een hoge kans op recidive. De reclassering ziet geen mogelijkheid om binnen het ambulante kader enige gedragsverandering te bewerkstelligen, aangezien de verdachte zich tijdens de schorsing van de preventieve hechtenis niet aan de gestelde schorsingsvoorwaarden heeft gehouden. De verdachte komt afspraken niet na en raakt regelmatig uit beeld bij de reclassering. De reclassering adviseert de rechtbank, wanneer ter terechtzitting niet komt vast te staan dat de verdachte gemotiveerd is om een klinisch traject te volgen, de verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op de rapportage van de reclassering, alsook het feit dat de verdachte niet op de terechtzitting is verschenen, heeft de rechtbank niet de indruk dat de verdachte echt gemotiveerd is om samen te werken met de reclassering of dat hij bereid is te veranderen en aan zichzelf te werken. De kostbare tijd en inspanningen van de reclassering en andere hulpverleners kunnen dan ook beter worden ingezet voor verdachten die daartoe wel gemotiveerd zijn. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden passend en geboden.
Conform de vordering van de officier van justitie zal de schorsing van de voorlopige hechtenis worden opgeheven, nu de verdachte zich heeft onttrokken aan het schorsingstoezicht door de reclassering, zich niet heeft gehouden aan de voorwaarden die waren gesteld aan zijn schorsing en er sprake is van een hoog recidiverisico.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregel

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
Ten aanzien van feit 1 dagvaarding I:
  • Autobedrijf [bedrijf 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 50,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • Tankstation Esso heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 50,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • Groentewinkel [bedrijf 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 50,- bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • Het Fruitpaleis heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 150,- bestaande uit € 50,- materiële schade en € 100,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente;
  • [bedrijf 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 150,- bestaande uit € 50,- materiële schade en € 100,- immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Ten aanzien van feit 3 dagvaarding I:
- [naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 7.760,90 bestaande uit € 260,90 materiële schade en € 7.500 immateriële schade en te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van Autobedrijf [bedrijf 5] , Tankstation Esso, Groentewinkel [bedrijf 6] en Het Fruitpaleis allen toewijsbaar zijn, voor zover deze vorderingen zien op de vergoeding van materiële schade die is geleden door de uitgifte van het valse geld, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij Het Fruitpaleis moet voor de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ter zake van de vorderingen van [bedrijf 7] en [naam 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De uitgifte van vals geld bij [bedrijf 7] kan namelijk niet worden bewezen. Ook het ten laste gelegde feit waar de vordering van [naam 2] op ziet kan niet worden bewezen.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vorderingen van [bedrijf 7] en [naam 2]
De rechtbank zal de benadeelde partij [bedrijf 7] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering, aangezien de rechtbank op grond van het procesdossier niet bewezen acht dat de verdachte bij [bedrijf 7] vals geld heeft uitgegeven.
De rechtbank zal de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, aangezien de verdachte ten aanzien van dit feit waar de vordering betrekking op heeft zal worden vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen [bedrijf 7] en [naam 2] moeten worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vorderingen heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
De overige vorderingen
Naar het oordeel van de rechtbank is, voor zover het gaat om vergoeding van schade die is geleden door de uitgifte van het valse geld door de verdachte, voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen Autobedrijf [bedrijf 5] , Tankstation Esso, Groentewinkel [bedrijf 6] en Het Fruitpaleis de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering van Het Fruitpaleis voor zover die ziet op de gestelde immateriële schade zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze vordering onvoldoende onderbouwd is.
Nu de vorderingen van de materiële schade worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die deze vier benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen, met ingang van 1 mei 2024 ter zake van de vorderingen van de benadeelde partijen Autobedrijf [bedrijf 5] , Groentewinkel [bedrijf 6] en Het Fruitpaleis en met ingang van 10 juli 2024 ter zake van de vordering van de benadeelde partij Tankstation Esso, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die data is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van de verdachte vaststaat, zal de rechtbank telkens de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de verdachte de schade zal vergoeden.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 48, 57, 209, 310 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 3 van dagvaarding I ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 4 en 5 van dagvaarding I en de onder 1 en 2 van dagvaarding II ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
Dagvaarding I
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
medeplichtigheid aan oplichting;
ten aanzien van feit 4:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben;
ten aanzien van feit 5:
diefstal;
Dagvaarding II
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven van bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
bankbiljetten waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te doen uitgeven, in voorraad hebben;
verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis;
de vordering van de benadeelde partijen;
niet-ontvankelijkverklaring van [bedrijf 7] en [naam 2]
bepaalt dat de benadeelde partijen [bedrijf 7] en [naam 2] niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
veroordeelt deze benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vorderingen gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
(gedeeltelijke) toewijzing van de overige vorderingen benadeelde partijen
wijst de vordering tot schadevergoeding van de navolgende benadeelde partij (deels) toe tot het hierna te noemen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2024 tot de dag waarop de vordering is betaald, te betalen aan de benadeelde partijen:
  • Autobedrijf [bedrijf 5] € 50,-;
  • Groentewinkel [bedrijf 6] € 50,-;
  • Het Fruitpaleis € 50,-;
bepaalt dat de benadeelde partij het Fruitpaleis voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van Tankstation Esso toe tot € 50,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juli 2024 tot de dag waarop de vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van deze vier benadeelde partijen, bij de hiervoor genoemde toegewezen vorderingen begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte (telkens) de verplichting op tot betaling aan de Staat van de hierboven genoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ter zake van de vorderingen van Autobedrijf [bedrijf 5] , Groentewinkel [bedrijf 6] en Het Fruitpaleis en vanaf 10 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ter zake van de vordering van Tankstation Esso;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – gijzeling kan worden toegepast voor navolgende duur:
  • Autobedrijf [bedrijf 5] 1 dag;
  • Tankstation Esso 1 dag;
  • Groentewinkel [bedrijf 6] 1 dag;
  • Het Fruitpaleis 1 dag;
de toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichtingen niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.L.S. Ceulen, voorzitter,
mr. L. Amperse, rechter,
mr. J.J. Balfoort, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Doesburg, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 mei 2025.