ECLI:NL:RBDHA:2025:9044

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL24.25991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag met motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag van eiseres. Eiseres had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, welke door de minister was toegekend met een ingangsdatum van 30 juni 2022. Eiseres was het echter niet eens met deze ingangsdatum en heeft beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend, maar eiseres heeft zich uiteindelijk neergelegd bij de ingangsdatum van de vergunning. De rechtbank heeft de zaak op 8 mei 2025 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet verschenen, terwijl de minister vertegenwoordigd was.

De rechtbank constateerde dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek vertoonde, omdat de minister pas in beroep de ingangsdatum van de verblijfsvergunning had gemotiveerd. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat eiseres niet in haar belangen was geschaad door het gebrek in de motivering. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister in beroep alsnog had toegelicht dat de vergunning was verleend op basis van geloofsgroei bij eiseres. De rechtbank veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 907,00.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 mei 2025. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als zij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.25991
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres], V-nummer: [V-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. R. Hijma), en
de Minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. S. Kuster).

Procesverloop

1.1.
Bij het bestreden besluit van 28 mei 2024 heeft de minister aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd toegekend met ingang van 30 juni 2022. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum.
1.2.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Eiseres heeft als reactie op het verweerschrift geschreven dat zij zich neerlegt bij de ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Zij heeft de rechtbank vervolgens verzocht om de minister te veroordelen in haar proceskosten omdat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. De minister heeft hierop schriftelijk gereageerd.
2. De rechtbank heeft het beroep op 8 mei 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

3. Deze aanvraag is de derde asielaanvraag van eiseres. De eerdere aanvragen zijn afgewezen omdat de minister vond dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij was bekeerd. De derde, huidige, aanvraag is ingewilligd omdat de minister op basis van verklaringen van eiseres in deze procedure tot het oordeel is gekomen dat er sprake is van geloofsgroei. De minister heeft een verblijfsvergunning verleend met als ingangsdatum de datum van de derde aanvraag. In de beroepsfase heeft de minister toegelicht waarom de datum van de derde aanvraag de ingangsdatum van de vergunning is. Eiseres heeft zich bij deze ingangsdatum neergelegd.
3.1.
Aangezien de ingangsdatum van de verblijfsvergunning niet langer in geschil is, ligt de vraag voor of de minister veroordeeld dient te worden in de proceskosten van eiseres.
Standpunten van partijen
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat omdat de minister niet heeft gereageerd op haar verzoek om heroverweging van de besluiten waarin haar eerdere asielaanvragen zijn afgewezen. Dit verzoek heeft eiseres gedaan in een brief van 24 mei 2024. Voorts geldt dat eiseres pas door toedoen van onderhavige procedure een toelichting heeft gekregen op de ingangsdatum van de verblijfsvergunning.
4.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat het feit dat in het bestreden besluit aan eiseres niet expliciet is uitgelegd waarom de datum van haar laatste asielaanvraag de datum is waarop aan haar een verblijfsvergunning asiel is verleend, geen gebrek is dat zou moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Eiseres is door het ontbreken van deze uitleg niet in haar belangen geschaad. Zij was er zelf ook van op de hoogte dat haar derde asielaanvraag is gebaseerd op geloofsgroei en zij was ervan op de hoogte dat de beslissingen op de eerdere asielaanvragen in rechte vast staan. Het kan hier hooguit kan gaan om een motiveringsgebrek in de zin van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister verzet zich tegen een proceskostenveroordeling. Volgens de minister gaat het niet om een onrechtmatig besluit. Ter zitting heeft de minister hiervoor aansluiting gezocht bij artikel 7:28, tweede lid, van de Awb.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat de minister heeft erkend dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft, omdat pas in beroep de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning is gemotiveerd. Verder stelt de rechtbank vast dat de minister pas in beroep voor het eerst inhoudelijk is ingegaan op het herzieningsverzoek van eiseres van 24 mei 2024.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding om de hiervoor geconstateerde gebreken te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, zoals verweerder heeft verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat er sprake is van een situatie waarin het aannemelijk is dat eiseres niet is benadeeld. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet wel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de minister in beroep alsnog heeft toegelicht dat de huidige asielvergunning is verleend vanwege geloofsgroei bij eiseres, zodat de ingangsdatum van die vergunning is bepaald op de datum van de derde asielaanvraag. Ook heeft de minister in beroep alsnog toegelicht dat er geen reden is om te veronderstellen dat de eerdere asielbesluiten onjuist zouden zijn. De rechtbank kan de minister hierin volgen en eiseres heeft hier ook niets tegen aangevoerd.
7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand zullen blijven.
8. De rechtbank ziet in de gegrondverklaring van het beroep ook aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De verwijzing van de minister naar artikel 7:28, tweede lid, van de Awb leidt niet tot een ander oordeel omdat dit artikel betrekking heeft op bijzondere bepalingen over bezwaar en administratief beroep. Dat is hier niet aan de orde.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C.W. Risvan Huussen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
22 mei 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.