ECLI:NL:RBDHA:2025:9037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
23 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 19 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen de voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel, opgelegd op 7 april 2025, is eerder getoetst in een uitspraak van 15 april 2025. De rechtbank behandelt het beroep op 13 mei 2025, waarbij eiser is verschenen met zijn gemachtigde en de minister vertegenwoordigd is door zijn gemachtigde. De rechtbank onderzoekt of de minister voldoende voortvarend handelt in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiser stelt dat de minister niet tijdig heeft gereageerd op een laissez-passer aanvraag bij de Roemeense autoriteiten, wat volgens hem in strijd is met de Overnameovereenkomst. De rechtbank concludeert echter dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld, ondanks de overschrijding van de termijn door de Roemeense autoriteiten. De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser vanwege onzorgvuldigheid in de informatievoorziening. De proceskosten worden vastgesteld op € 907,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en

de minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. E. Özel).

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 7 april 2025.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 15 april 2025. [1]
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2025, met behulp van een beeldverbinding, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Toetsingskader
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [2]
1.1.
Uit de uitspraak van 15 april 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 8 april 2025) onrechtmatig is.
Handelt de minister voldoende voortvarend?
2. Eiser voert aan dat uit de voortgangsrapportage (M120) van 6 mei 2025 blijkt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. De minister heeft op 8 april 2025 een laissez-passer (lp)-aanvraag ingediend bij de Roemeense autoriteiten, maar eiser voert aan dat de minister tot op heden nog niet heeft gerappelleerd. Eiser verwijst in dit verband naar de Overeenkomst tussen de Regeringen van het Koninkrijk der Nederlanden, het Koninkrijk België en het Groothertogdom Luxemburg, enerzijds, en de Regering van Roemenië anderzijds, betreffende de overname van onregelmatig binnengekomen of verblijvende personen van 6 juni 1995 (Overnameovereenkomst). In artikel 1, derde lid, van de Overnameovereenkomst is bepaald dat een overnameverzoek binnen vijf werkdagen moet worden beantwoord. Gezien de overschrijding van deze termijn, had de minister volgens eiser moeten overgaan tot rappelleren. Eiser wijst ter zitting op de aanvulling in de M120 van 12 mei 2025, waarin wordt vermeld dat op 7 april 2025 en 18 april 2025 is gerappelleerd. Eiser betoogt dat de datum van 7 april 2025 niet kan kloppen omdat de lp-aanvraag toen nog niet was verzonden. Zelfs indien er van wordt uitgegaan dat wel op 18 april 2025 is gerappelleerd, acht eiser dit in het licht van de Overnameovereenkomst nog steeds onvoldoende voortvarend.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de in de Overnameovereenkomst genoemde termijn van vijf werkdagen door de Roemeense autoriteiten op zichzelf geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bewaring. Waar het volgens de rechtbank om gaat, is dat de minister in het algemeen, en gedurende de gehele hier te beoordelen periode, voldoende voortvarend handelt. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Weliswaar valt uit de M120 van 6 mei 2025 niet af te leiden dat de minister in de te beoordelen periode uitzettingshandelingen heeft verricht, maar uit de aangevulde M120 van 12 mei 2025 blijkt dat op 7 april 2025, 18 april 2025 en 9 mei 2025 is gerappelleerd. Daarnaast heeft de minister op de zitting toegelicht dat de Roemeense autoriteiten op 29 april 2025 hebben verzocht om een nieuwe foto van eiser omdat zijn nationaliteit op basis van zijn de oude foto niet kon worden bevestigd. De minister heeft op 29 april de gevraagde nieuwe foto verstrekt. Verder heeft de minister op de zitting toegelicht dat de M120 van 6 mei 2025 wegens technische redenen niet volledig was, waardoor op 12 mei 2025 een aangevulde M120 is overgelegd. De minister heeft daarbij toegelicht dat de opgenomen rappeldatum van 7 april 2025 een kennelijke verschrijving betreft en dat daarmee 7 mei 2025 is bedoeld. De rechtbank ziet geen reden om aan deze verstrekte informatie te twijfelen. Anders dan eiser stelt, heeft de minister dus wel tijdig gerappelleerd, namelijk op 18 april en 7 en 9 mei 2025. Gelet op het voorgaande, en gelet op de omstandigheid dat de minister op dit moment afhankelijk is van het onderzoek door de Roemeense autoriteiten op basis van eisers nieuwe foto, heeft de minister volgens de rechtbank voldoende voortvarend gewerkt aan eisers uitzetting. De beroepsgrond slaagt niet.
2.2.
De rechtbank wil de minister er wel op wijzen dat het voor een goede procesgang belangrijk is dat de informatie die wordt verschaft in de M120 volledig én juist is. De eerder verschafte (onvolledige) M120 van 6 mei 2025 was voor de rechtbank aanleiding om de zaak op de zitting te behandelen. Gelet op deze onzorgvuldigheid veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten die door eiser zijn gemaakt voor het verschijnen ter zitting.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
3. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
4.1.
Als gevolg van de geconstateerde onzorgvuldigheid onder rechtsoverweging 2.2 veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag, zp. Arnhem, 15 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6246.
2.Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.