ECLI:NL:RBDHA:2025:9021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
09/394303-24 en 09/365194-24 (ttz.gev)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging en poging tot doodslag in de penitentiaire inrichting

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan belaging van zijn ex-partner en poging tot doodslag op een celgenoot. De verdachte, geboren in 1988, was eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten en had een contactverbod opgelegd gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 4 oktober 2024 tot en met 13 november 2024 meer dan 300 keer contact heeft gezocht met zijn ex-partner, [naam 1], en haar op verschillende manieren heeft belaagd, wat leidde tot gevoelens van angst en onveiligheid bij haar. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan belaging en heeft hem een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, evenals een contact- en locatieverbod van 500 meter rondom de woning van [naam 1].

Daarnaast heeft de verdachte op 9 december 2024 in de penitentiaire inrichting geprobeerd zijn celgenoot, [naam 2], van het leven te beroven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [naam 2] meerdere keren heeft geslagen en met een mes heeft gestoken, wat resulteerde in ernstig letsel. De rechtbank heeft ook dit feit bewezen verklaard en de verdachte hiervoor veroordeeld. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], toegewezen en de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de herhaalde inbreuken op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/394303-24 en 09/365194-24 (ttz.gev)
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1988 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 7 maart 2025 (pro forma) en 8 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A.J. van Dam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09/365194-24 (hierna: dagvaarding I):
hij in de periode van 4 oktober 2024 tot en met 13 november 2024 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door
- veelvuldig te bellen met die [naam 1] (in de periode 4-10-2024 t/m 2- [nummer 1] -2024 329 maal),
- veelvuldig berichten te sturen naar [naam 1] via Whatsapp,
- via Facebook (beledigende) berichten voor die [naam 1] te plaatsen,
- meermaals, althans één keer, voor de deur van die [naam 1] te staan en te gaan schreeuwen en/of zijn tong uit te steken en/of tegen de deur van die [naam 1] te trappen,
met het oogmerk die [naam 1] , te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen;
ten aanzien van dagvaarding met parketnummer 09-394303-24 (hierna: dagvaarding II):
hij, op of omstreeks 9 december 2024 te [plaats 2] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] , opzettelijk van het leven te beroven,
immers heeft hij die [naam 2]
- meermaals met zijn hoofd tegen het metalen/ijzeren bed geslagen,
- meermaals met een deksel tegen zijn hoofd geslagen,
- meermaals met zijn, verdachtes, vuisten tegen zijn hoofd geslagen en/of
- meermaals met een mes in/op zijn hoofd en/of (boven)lichaam gestoken en/of gehakt, en/of daarbij de woorden heeft toegevoegd: "je gaat eraan, je gaat eraan" en/of "ik heb schijt aan de ISO, je gaat dood" althans woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 9 december 2024 te [plaats 2] , aan [naam 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten verwondingen aan zijn hoofd, een gebroken neus en/of traumatisch hersenletsel, heeft toegebracht door
- meermaals met zijn hoofd tegen het metalen/ijzeren bed te slaan,
- meermaals met een deksel tegen zijn hoofd te slaan,
- meermaals met zijn, verdachtes, vuisten tegen zijn hoofd te slaan en/of
- meermaals met een mes in/op zijn hoofd en/of (boven)lichaam te steken en/of hakken.

3.De bewijsbeslissing

3.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte voor het feit op dagvaarding I en het primaire feit op dagvaarding II kan worden veroordeeld.
3.2
Het betoog van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de verdachte van het feit op dagvaarding I en het primaire feit op dagvaarding II dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit op dagvaarding I en het primaire feit op dagvaarding II wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.3.1.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van dagvaarding I:
Belaging
Bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Onder die omstandigheden kan ook een eerdere veroordeling van de verdachte voor belaging van het slachtoffer worden gerekend. Ook een eerdere inbreuk op de privacy van het slachtoffer mag dus worden betrokken bij de vaststelling of er sprake is van stelselmatig handelen van een verdachte.
Eerdere veroordelingen
De verdachte en [naam 1] (het slachtoffer) zijn ex-partners van elkaar en hebben samen een kind. Op enig moment is deze relatie verbroken. Bij vonnis van 18 mei 2021 is de verdachte door de politierechter veroordeeld voor bedreiging van [naam 1] en vernieling van haar auto. De politierechter heeft toen een contactverbod aan de verdachte opgelegd. Vervolgens is de verdachte bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 1 november 2022 opnieuw veroordeeld voor bedreiging en vernieling en tevens voor het belagen van [naam 1] tot een gevangenisstraf van 5 maanden. De rechtbank heeft in laatstgenoemd vonnis het de verdachte zwaar aangerekend dat hij hardnekkig gedrag heeft vertoond in het contact zoeken met het slachtoffer terwijl hij een contactverbod had. De rechtbank heeft daarom een 38v-maatregel opgelegd die dadelijk uitvoerbaar is verklaard. De maatregel hield een contactverbod in met [naam 1] en een locatieverbod voor een deel van Den Haag.
Onderhavig feit
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in de periode van 4 oktober 2024 tot en met 13 november 2024 [naam 1] meer dan 300 keer heeft gebeld. Op 7 oktober 2024 heeft hij haar zelfs 262 keer gebeld. Daarnaast heeft hij haar veel berichten gestuurd, veelal met een beledigend karakter, haar via Facebook benaderd en zich twee keer naar haar woning begeven, waarbij hij heeft geschreeuwd, tegen de deur getrapt en zijn tong uitgestoken. [naam 1] heeft hierover verklaard dat zij vreesde voor de veiligheid van zichzelf en haar kinderen. Het voorgaande heeft wederom plaatsgevonden terwijl de verdachte een contact- en locatieverbod had. De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting erkend dat hij een contactverbod had met het slachtoffer en toch contact met haar had (opgezocht).
Mede tegen de achtergrond van de eerdere veroordelingen en de contact- en locatieverboden en de omstandigheden van het handelen van de verdachte in de ten laste gelegde periode is de rechtbank van oordeel dat van een wederrechtelijke en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [naam 1] sprake is geweest. De rechtbank acht daarmee bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde belaging.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Poging tot doodslag
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als een poging om [naam 2] van het leven te beroven. Hierbij stelt de rechtbank vast dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte [naam 2] bij zijn haren heeft vastgepakt en meermalen zijn hoofd tegen het stapelbed heeft geslagen. Daarna heeft de verdachte vuistslagen in het gezicht van [naam 2] gegeven. [naam 2] viel toen en kwam op zijn rug op de grond terecht. De verdachte heeft vervolgens de handen van [naam 2] vastgehouden, hem een kopstoot gegeven en herhaaldelijk met een metalen prullenbakdeksel tegen zijn hoofd geslagen. Vervolgens heeft de verdachte met een smeermes meerdere stekende bewegingen richting [naam 2] gemaakt. Uit de letselrapportage blijkt dat [naam 2] op zijn hoofd, rug en ledematen behoorlijk letsel heeft opgelopen. Hij had op deze plekken meerdere onderhuidse bloeduitstortingen, krasverwondingen en huidbeschadigingen. Hij had op zijn achterhoofd wonden en een bloeduitstorting onder het slijmvlies van het oog.
Het achtereenvolgens verrichten van bovenstaande handelingen is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van fataal letsel, dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [naam 2] heeft aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van deze gedragingen is dan ook voldaan aan het vereiste van voorwaardelijk opzet op de dood. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde bewezen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I:
hij in de periode van 4 oktober 2024 tot en met 13 november 2024 te 's-Gravenhage wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [naam 1] , door
- veelvuldig te bellen met die [naam 1] ,
- veelvuldig berichten te sturen naar [naam 1] via Whatsapp,
- via Facebook (beledigende) berichten voor die [naam 1] te plaatsen,
- meermaals voor de deur van die [naam 1] te staan en te gaan schreeuwen en zijn tong uit te steken en tegen de deur van die [naam 1] te trappen,
met het oogmerk die [naam 1] te dwingen iets te doen, te dulden en vrees aan te jagen;
ten aanzien van dagvaarding II:
hij op 9 december 2024 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, die [naam 2]
- meermaals met zijn hoofd tegen het metalen bed heeft geslagen,
- meermaals met een deksel tegen zijn hoofd heeft geslagen,
- meermaals met zijn, verdachtes, vuisten tegen zijn hoofd heeft geslagen en
- meermaals met een mes in/op zijn hoofd en (boven)lichaam heeft ingehakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft taalfouten in de tenlastelegging verbeterd, zonder de verdachte in zijn verdediging te schaden.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Uit het dossier blijkt dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door [naam 2] , waartegen verdediging noodzakelijk was. De verdachte kon niet vluchten. Het handelen van de verdachte voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Subsidiair heeft de verdediging een beroep gedaan op noodweerexces, aangezien de wijze waarop de verdachte zich heeft verdedigd het onmiddellijke gevolg was van een bij de verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding, mede ingegeven door de aanval van [naam 2] die hieraan voorafging, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie, zodat de verdachte geen beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41 lid 1 Sr dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenis vindt op de keper beschouwd enkel ondersteuning in de verklaring van de verdachte, maar deze worden weerlegd door de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
[naam 2] heeft verklaard dat de verdachte begon met de aanval, dat hij op de grond viel en dat de verdachte vervolgens zijn handen vasthield. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaring.
Anders dan de verklaring van de verdachte, vindt de verklaring van [naam 2] namelijk steun in de overige bewijsmiddelen. De verklaring van [naam 2] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] , een bewaker en in die zin een onafhankelijke getuige. [getuige 1] heeft gezien dat [naam 2] op de grond lag, dat de verdachte op hem zat en dat de verdachte de hand van [naam 2] vasthield terwijl hij op hem instak. Ook stelt de rechtbank vast dat de verdachte na het incident niet of nauwelijks letsel had, in tegenstelling tot [naam 2] . Dit geeft eveneens steun aan de verklaring van [naam 2] . Ook de aard van het letsel ondersteunt de verklaring van [naam 2] .
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat de verdachte de hem verweten gedragingen heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Het verweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen gaat de rechtbank ervan uit dat geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien het voor de verdachte niet noodzakelijk was om zich te verdedigen. Bij het ontbreken van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Gelet op het voorgaande is de verdachte strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Zij heeft voorts gevorderd dat de rechtbank aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr zal opleggen, in de vorm van een contactverbod met [naam 1] voor de duur van drie jaren. Zij heeft gevorderd dat de rechtbank zal bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens een week vervangende hechtenis wordt toegepast met een maximum van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de verdediging verzocht de onvoorwaardelijke straf te beperken tot het voorarrest, aangevuld met een voorwaardelijk deel, onder de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende anderhalve maand schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Dit gebeurde nadat hij tot twee keer toe was veroordeeld voor bedreiging en belaging van hetzelfde slachtoffer tot onder andere (deels voorwaardelijke) gevangenisstraffen. Zelfs eerder opgelegde contact- en locatieverboden hebben de verdachte er niet van weerhouden om steeds weer opnieuw contact te zoeken en zich op een indringende manier naar de (nabije omgeving van de) woning van het slachtoffer te begeven. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Door zo te handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [naam 1] . Bovendien heeft hij gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid bij haar. De verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. Integendeel, hij plaatst de schuld bij het slachtoffer.
Terwijl de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond voor deze belaging, heeft hij geprobeerd om zijn celgenoot van het leven te beroven. Hij heeft deze man aangevallen, hem geslagen en hem gestoken met een smeermes. Het is geluk geweest dat de gevolgen voor deze man niet ernstiger zijn geweest en dat hij er ‘maar’ kleine littekens aan heeft overgehouden. De verdachte heeft met zijn gedrag geen respect getoond voor het leven van deze man en hem, alsmede andere gedetineerden, veel angst bezorgd.
StrafbladDe rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 februari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij al eerder is veroordeeld voor belaging van hetzelfde slachtoffer.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 31 maart 2025, waaruit volgt dat sprake is van agressie-, en mogelijk LVB-problematiek.
De op te leggen straf en maatregel
Al het voorgaande maakt dat een andere strafmodaliteit dan een langdurige gevangenisstraf niet aan de orde is. De straf die de officier van justitie heeft gevorderd, acht de rechtbank echter te hoog, met name gelet op vergelijkbare gevallen. De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Gelet op de aard en de ernst van het gedrag van de verdachte, zal de rechtbank aan de verdachte naast deze gevangenisstraf ook een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr opleggen, inhoudende een contactverbod met aangeefster [naam 1] en een locatieverbod van 500 meter rondom de [adres 2] te Den Haag. Aangezien voldaan is aan het criterium van artikel 38v lid 4 Sr, te weten dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend jegens [naam 1] zal gedragen, zal de rechtbank beslissen dat het contact- en locatieverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
De rechtbank zal de schorsing van de voorlopige hechtenis die in de zaak van dagvaarding I was bevolen, opheffen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van € 2.000,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[naam 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,- gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering van [naam 1] niet-ontvankelijk te verklaren, gelet de bepleite vrijspraak en om de vordering van [naam 2] niet-ontvankelijk te verklaren gelet op het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de verdediging verzocht om [naam 2] niet-ontvankelijk te verklaren omdat de machtiging niet aan de wettelijke eisen voldoet. Uiterst subsidiair is betoogd dat de vordering van [naam 2] onvoldoende is onderbouwd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
[naam 1]
Immateriële schade
De grondslag voor toekenning van een immateriële schadevergoeding is aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW). De verdachte heeft [naam 1] belaagd. Uit haar verklaring blijkt dat zij zich angstig en onveilig heeft gevoeld. Een verergerende factor is dat [naam 1] zich al eerder geconfronteerd zag met het (strafbare) gedrag van de verdachte. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting in de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het BW. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 2.000,- billijk is. De wettelijke rente over het bedrag van € 2.000,- wordt toegewezen met ingang van 13 november 2024.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 3.4 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .
7.3.2
[naam 2]
Ontvankelijkheid
De rechtbank stelt vast dat mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam, zich op 14 maart 2025 per e-mail heeft gesteld als raadsman van de benadeelde partij [naam 3] en heeft verzocht om voegingsformulieren te ontvangen. In een e-mail d.d. 17 maart 2025 heeft mr. Smeets verzocht om (kort gezegd) het dossier en de tenlastelegging “zodat ik een vordering [k]an voorbereiden”. Mr. Smeets is ook hierna opgetreden als raadsman van de heer [naam 3] , bijvoorbeeld bij het verhoor van [naam 3] bij de rechter-commissaris. Na dat verhoor is het dossier van de strafzaak voor zover dat ziet op feit 2 aan mr. Smeets verstrekt. Vlak hierna is de vordering tot schadevergoeding ingediend. De vordering is ondertekend. De rechtbank gaat, gelet op het voorgaande, ervan uit dat handtekening van mr. S.F.J. Smeets is, de advocaat van de benadeelde partij [naam 3] en die vanwege zijn functie geen schriftelijke machtiging behoeft. De benadeelde partij kan daarom worden ontvangen in zijn vordering.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, sub b, BW komt een benadeelde partij onder meer een vergoeding toe voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel en als het slachtoffer op andere wijze in de persoon is aangetast. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 3.000,- billijk is. De wettelijke rente over het bedrag van € 3.000,- wordt toegewezen met ingang van 9 december 2024.
Proceskosten
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 57, 285b en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I en dagvaarding II primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van dagvaarding I:
belaging;
ten aanzien van dagvaarding II primair:
poging tot doodslag;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (VIJF) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
legt op de
maatregeldat de verdachte voor de duur van
5 (VIJF) JAREN:
- zich zal onthouden van contact met [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1990;
- zich niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van het adres [adres 2] , [postcode 2] Den Haag;
beveelt dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
14 dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden, waarbij de toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht,
dadelijk uitvoerbaaris;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis ten aanzien van dagvaarding I en beveelt de verdere tenuitvoerlegging van dit bevel;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 2.000,-, aan [naam 1] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 1]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 november 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 30 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de vordering van de benadeelde partij [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om te betalen een bedrag van € 3.000,-, aan [naam 2] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 3]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 december 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 40 dagen, waarbij de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Dantuma-Hieronymus, voorzitter,
mr. S.M. Krans, rechter,
mr. E. Rabbie, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. S.M.R. Berendsen en Ö. Aydin, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.
Bijlage I
Ten aanzien van dagvaarding I:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024344701, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 152).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] opgemaakt op 5 november 2024, voor zover inhoudende (p. 31-33):
Sinds 4 oktober 2024 heeft [de verdachte] mij veelvuldig gebeld, geappt, via messenger benaderd en hij heeft een aantal malen voor mijn woning gestaan. Dit maakt mij bang. Ik ben bang voor wat hij mij of mijn kinderen aan zou kunnen doen.
Op 4 oktober 2024 (de rechtbank begrijpt gelet op bewijsmiddel 2: 7 oktober 2024) bevond ik mij in mijn woning (adres: [adres 2] te ’s-Gravenhage). Ik hoorde dat er werd aangebeld en toen hoorde ik een stem die ik herkende als de stem van [de verdachte] . Ik liep naar mijn slaapkamer op de eerste etage en keek uit het raam. Ik zag dat [de verdachte] voor mijn deur stond.
[de verdachte] heeft mij vanaf 4 oktober 2024 vaak gebeld. Hij belt vaak met nummerherkenning en vervolgens zonder nummerherkenning, of andersom. Dit herken ik van de eerdere stalking uit 2021 en 2022. Het herkenbare nummer betrof [telefoonnummer 1] of [telefoonnummer 2] .
Op 23 oktober 2024 werd ik via Whatsapp benaderd door [telefoonnummer 3] . Met dit nummer werd de naam [bijnaam] gezonden. Ik ontving meerdere berichten. Ook werd ik via Whatsapp vanaf dit nummer gebeld.
Op 29 oktober 2024 werd ik via mijn facebookpagina benaderd door een account op naam van [de verdachte] . Ik kreeg de volgende berichten toegestuurd: "Vieze turkse hoer, Kanker muizenkop, ik hoop dat je kanker krijgt e kehba, Je gaat zien, [naam 6] jemmem, lelijkerd, dikzak, je bent volgende, Je broertje zei eet goed, ik zei dat is sperma, geen eten maar sperma, vieze negersley, Kapot lachen, Inshallah krijg je kanker in je grote kut, kwam gisteren je vriend tegen, Wolah bij Jumbo, Hij zei dat ik oud was wolah moest aan jou denken, [naam 7] jou vriend, ahahahahaaha, Hij is kaal".
Op 3 november 2024 bevond mij in mijn woning en stond in de keuken. Ik hoorde een van mijn kinderen mij roepen. Ik hoorde dat ze zei dat [de verdachte] voor de deur stond. Ik opende direct de app van de camera op mijn mobiele telefoon. Ik zag dat [de verdachte] voor mijn voordeur stond. Ik zag dat hij zijn tong uitstak naar de camera. Ik hoorde dat [de verdachte] aan het schreeuwen was. Ik hoorde dat hij tegen de voordeur schopte. Ik hoorde dat [de verdachte] door de brievenbus schreeuwde.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam 1] , opgemaakt op 25 november 2024, voor zover inhoudende (p. 138):
V: Je hebt aangegeven in je aangifte dat [de verdachte] voor je deur stond op 4 oktober 2024. Hoe zeker ben je dat dat 4 oktober 2024 was?
A: Nou dat kan ik denk ik terug zien in mijn telefoon want ik heb het kenteken van zijn auto genoteerd.
O: Ik zie dat aangeefster in haar telefoon in de whatsapp kijkt. Dit is een oude whatsapp waarin ze berichten naar zichzelf stuurt. Ik, verbalisant, zie dat er op 7 oktober 2024 te 16:50 uur een bericht in een whatsapp staat zijnde: [kenteken] .
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 6 november 2024, voor zover inhoudende (p. 99):
Op 4 oktober 2024 (de rechtbank begrijpt ook hier: 7 oktober 2024) bevond ik mij in mijn woning aan de [adres 3] te 's-Gravenhage. Ik hoorde dat de deurbel ging. Ik opende mijn voordeur en ik zag een man. Hij vroeg mij of ik mijn buurvrouw [naam 4] wilde bellen omdat zij niet open deed. Ik herkende deze man niet. Ik weet dat mijn buurvrouw een verleden heeft met een ex-vriend die een contact- en locatieverbod heeft, maar ik heb hem nog nooit gezien. Mijn buurvrouw heeft mij vaak gewaarschuwd dat het niet onwaarschijnlijk zou zijn dat hij een keer voor de deur zou staan. Ik liep naar de tuin en heb [naam 4] geroepen. Hier gaf ik haar aan dat er een man voor mijn deur stond. Zij vertelde mij toen dat dit haar ex [de verdachte] is en dat zij niet open zou doen. Ik ging mijn woning weer binnen en keek uit het raam. Ik zag dat [de verdachte] in een auto zat die tegenover mijn huis geparkeerd stond.
Op 3 november 2024 bevond ik mij in mijn achtertuin. Ik zag dat mijn buurvrouw [naam 4] haar tuin in kwam lopen. Ik hoorde dat [naam 4] zei dat [de verdachte] weer voor haar deur stond. Ik hoorde de deurbel van [naam 4] gaan. Ik zag dat [naam 4] stond te trillen op haar benen. Ze gaf aan dat zij heel erg bang was. Ik hoorde geschreeuw. Ik hoorde ook gebonk en geschop tegen de deur. Ik schrok van de angst die [naam 4] had. Ik liep naar mijn voordeur. Ik liep naar buiten en ik zag voor de woning van [naam 4] een man staan. Ik herkende deze man als de man die in oktober 2024 bij mij had aangebeld. Ik sprak hem aan en vroeg hem wat hij wilde. Hij zei dat hij de vader van [naam 5] was en gaf aan dat hij zijn kind wilde zien. Ik zei toen dat [naam 4] hem helemaal niet wilde zien en ik zei dat hij weg moest gaan omdat hij de kinderen van streek maakte. Ik hoorde dat [de verdachte] zei dat hij de kinderen in de woning van [naam 4] had zien zitten en dat hij ze wilde zien. Ik heb toen nogmaals tegen [de verdachte] gezegd dat [naam 4] haar deur niet zal openen en dat zij hem niet wilde zien. Ik zag dat [de verdachte] wegliep en zijn duim op stak.
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 13 november 2024, voor zover inhoudende (p. 102):
Op 13 november 2024 had de aangeefster [naam 1] contact met de wijkagent met de mededeling dat zij op 13 en 12 november wederom telefonisch was gecontacteerd door de verdachte [de verdachte] . Zij was op 12 november 2024 2 maal gebeld door het nummer + [telefoonnummer 4] en op 13 november 2024 was zij wederom 2 maal gebeld door het nummer + [telefoonnummer 4] .
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 november 2024, voor zover inhoudende (p. 112-113):
Analyse telefoonnummer [telefoonnummer 5]
Zoekvraag: uitgaande gesprekken naar telefoonnummer [telefoonnummer 6] :
4-10: 36 x gebeld
05-10: 37 x gebeld
6-10: 57 x gebeld
7-10: 262 x gebeld
08-10: 10 x gebeld
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 november 2024, voor zover inhoudende (p. 127-128):
Analyse telefoonnummer [telefoonnummer 4]
Zoekvraag: uitgaande gesprekken naar telefoonnummer [telefoonnummer 6]
[nummer 1] -10: 18x
13-10: 1x
14-10: 30x
15-10: 6x
16-10: 1x
18-10: 3x
19-10: 9x
20-10: 1x
21-10: 4x
22-10: 5x
23-10: 26x
24-10: 3x
25-10: 5x
26-10: 1x
7. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 25 november 2024, voor zover inhoudende (p. 132-133):
Van telefoonnummer [telefoonnummer 5] werd door middel van een vordering historische gegevens de gegevens opgevraagd over de periode van 15 september 2024 tot en met 10 november 2024. Daarbij viel op dat het genoemde telefoonnummer op maandag 7 oktober 2024 tussen 15:51:33 uur en 17:54:16 uur uitstraalt op masten in Rijswijk en Den Haag. Het gaat hierom onder andere om de masten [mast 1] te Rijswijk en [mast 2] te Den Haag.
Van telefoonnummer [telefoonnummer 4] werd door middel van een vordering historische gegevens de gegevens opgevraagd over de periode van 15 september 2024 tot en met 10 november 2024. Bij het bekijken van de mastgegevens van zondag 3 november 2024 zag ik dat het telefoonnummer [telefoonnummer 4] te 13:16 uur uitstraalde op het [mast 2] te Den Haag.
8. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 mei 2025, voor zover inhoudende:
Het nummer eindigend op 300 (
de rechtbank begrijpt: + [telefoonnummer 4]) is mijn nummer en eindigend op [nummer 2] (
de rechtbank begrijpt: + [telefoonnummer 5]) was mijn nummer. Het kan best dat ik haar 300 keer heb gebeld. Het kan dat ik berichten heb gestuurd. Ik ben daar thuis geweest.
Ten aanzien van dagvaarding II:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer L1500-2024398227, van de politie eenheid Den Haag (doorgenummerd pagina 1 t/m 118).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , opgemaakt op [nummer 1] december 2024, voor zover inhoudende (p. 18-20):
Ik zit momenteel in de PI gedetineerd aan de [adres 4] in [plaats 2] , cel [nummer 1] . Op 9 december 2024 zat ik samen met [de verdachte] op cel. Ik zag dat hij een mes in zijn zak had. Ik zag dat [de verdachte] opstond en naar mij toe kwam. Ik zag en voelde toen dat [de verdachte] mij bij mijn haren vastpakte. Ik voelde en zag ook dat ik van de stoel werd afgetrokken en dat hij mij mee trok naar het stapelbed. Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij meerdere malen met mijn hoofd tegen het stapelbed sloeg. Hij deed dit wel acht keer achter elkaar dat hij mij met mijn hoofd tegen het bed aan sloeg. Het stapel bed is een ijzeren/metalen bed. Ik weet dat [de verdachte] mij bij mij haren en capuchon vast had toen hij mij met mijn hoofd tegen het bed sloeg. Ik zag toen dat [de verdachte] het boterham mes uit zijn rechterbroekzak haalde. Ik zag dat hij het mes in zijn hand had. Ik zag toen dat hij een vuist maakt van zijn linker hand. Ik zag en voelde toen dat ik een vuistslag kreeg tegen mij ogen en kaak. Ik kan zeggen dat hij mij eigenlijk over al sloeg in mijn gezicht. Ik viel toen van de tafel en kwam op de grond terecht. Ik lag zelf op mijn rug op de grond. Ik voelde en zag dat hij mijn beiden handen vastpakte. Ik zag en voelde toen dat ik een kopstoot kreeg van [de verdachte] . Ik voelde dat die kopstoot op mijn gezicht terecht kwam. Ik zag toen het boterham mes nog in zijn rechterhand. Ik zag en voelde toen dat hij met het mes op mijn hoofd begon de steken of wel hakken. Ik zag en voelde echt dat hij dit met kracht deed. Dit was op mijn hoofd waar mijn haren zitten. Ik denk wel dat [de verdachte] vijf of zes keer op mijn hoofd in heeft staan hakken.
Ik zag toen ook dat hij een deksel van de prullenbak pakte. Ik zag dat die deksel naast mij lag. Ik zag en voelde dat [de verdachte] mij toen sloeg met de deksel op mijn hoofd. Ik zag toen dat hij in zijn ene hand een mes vast had en in zijn andere hand die deksel. Ik ben meerdere keren geslagen met de deksel op mijn hoofd. De deksel is een metalen deksel. Ik kan zeggen dat die zo groot is als een voetbal. Tijdens het in hakken met het mes hoorde ik [de verdachte] wel een paar keer roepen tegen mij: "je gaat eraan, je gaat eraan". Ik heb dat meerdere malen gehoord van hem. Ook hoorde ik hem roepen: "ik heb schijt aan de ISO, je gaat dood".
Ik heb twee dagen in het ziekenhuis gelegen. Ik heb tijdens het slaan heel veel pijn gevoeld. Ik dacht dat ik dood ging. Ik had het idee dat er geen einde aan kwam. Ik heb zelf niets gedaan. Ik kon ook niets doen omdat [de verdachte] sterker was dan ik.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] , opgemaakt op [nummer 1] december 2024, voor zover inhoudende (p. 39-40):
U deelt mij mede dat u mij als getuige wilt horen van een vechtpartij in de PI [plaats 2] op 9 december 2024. Toen wij bij cel [nummer 1] aankwamen zag ik dat de ene gedetineerde op de andere gedetineerde zat en de gedetineerde die bovenop zat, was degene die onder hem lag met een mes aan het steken. Als u mij vraagt wat ik precies zag dan kan ik u zeggen dat de aanvaller op de buik van het slachtoffer zat en dat de aanvaller daarbij met zijn knieën op de grond zat. Zowel de aanvaller als het slachtoffer lagen met hun hoofd in de richting van de celdeur en niet ver van de deur. Ik kon dus goed zien wat er gebeurde. Het slachtoffer lag ook op een deksel. Ik zag dat de aanvaller met zijn linkerhand de rechter pols van het slachtoffer vasthield en dat hij met zijn rechterhand met daarin een broodmes stekende bewegingen maakte naar het slachtoffer toe. Ik zag dat de aanvaller het slachtoffer stak in de zijkant van zijn lichaam en buikstreek. Als u mij vraagt wat voor een mes dat was dan kan ik zeggen dat het een gewoon broodmes was waarmee de aanvaller stak. Ik bedoel daarmee een broodmes waarmee je boter op het brood smeert.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 december 2024, voor zover inhoudende (p. 102-103):
Op 9 december 2024 zou een steekincident hebben plaatsgevonden tussen twee gedetineerden in de Penitentiaire Inrichting [plaats 2] in cel [nummer 1] . De camera hangt voor de cel waar het incident heeft plaatsgevonden. Het betreft een draaibare camera die van afstand te besturen is. De camera draait naar cel [nummer 1] toe op het moment dat er medewerkers van de PI naartoe lopen.
00:35
Ik zie dat, wie later blijkt te zijn, verdachte [de verdachte] , vanuit rechts van de cel opstaat en met de voorkant van zijn lichaam gericht is naar de cipiers en [naam 2] . Ik zie dat hij een beweging maakt met zijn rechterhand ter hoogte van zijn rechterbroekzak. Daarna zie ik dat hij zijn linkerhand en zijn rechterhand bij elkaar brengt. Ik zie dat hij daarna iets in zijn rechterhand heeft wat lijkt op een glimmend voorwerp. Ik zie dat [de verdachte] daarna met zijn rechterhand een snelle beweging maakt naar de grond gericht. Het lijkt op een beweging alsof hij iets weggooit. Ik zie dat hij zich daarna omdraait en naar de achterkant van de cel toe loopt.
00:37
Ik zie nu op de grond, naast het eerder genoemde doosje wat ik zag op 00:30, een glimmend voorwerp liggen wat lijkt op een broodmes.
Ik heb de twee beelden naast elkaar gezet van tijdstip 00:30 en 00:37. Te zien is dat voordat de cipiers binnenkwamen, er niets naast het doosje lag. Op 00:37 ligt er iets wat lijkt op een broodmes naast het doosje.
4. Een geschrift, te weten de letselrapportage van GGD Hollands Midden nav het onderzoek dat op 13-12-2024 is uitgevoerd bij de heer [naam 2] , voor zover inhoudende:
Bijgaand zend ik u de letselrapportage naar aanleiding van het onderzoek dat op 13-12-2024 is uitgevoerd bij de heer [naam 2] .
Informatie verkregen vanuit medische brieven afdeling Spoedeisende Hulp en Neurologie, Alrijne Ziekenhuis:
Uit de medische informatie blijkt dat betrokkene op 09-12-2024 de Spoedeisende Hulp van het Alrijne Ziekenhuis heeft bezocht en dat hij tot en met 11-12-2024 ter observatie opgenomen is geweest op de afdeling Neurologie. Op de Spoedeisende Hulp is lichamelijk onderzoek en diagnostiek verricht. Bij lichamelijk onderzoek werd het volgende waargenomen:
- Zwelling van de rechtergelaatshelft;
- Zwellingen op het achterhoofd;
- Wonden op het achterhoofd;
- Een bloeduitstorting rondom het oog.
Uit de aanvullende diagnostiek, bestaande uit een CT-scan van het hoofd en de hersenen bleek:
 Een kleine bloeding tussen het zachte hersenvlies en het spinnenwebvlies (subarachnoïdale bloeding);
 Een breuk van de neus.
Conclusie
Bij de heer [naam 2] zijn op 13-12-2024 diverse soorten letsels geconstateerd op verschillende plaatsen op het lichaam: het hoofd, de rug en de ledematen. Deze letsels wijzen voornamelijk op botsend geweld (zoals bij onderhuidse bloeduitstortingen) en (meer of minder) puntig of kantig of hoekig mechanisch geweld (zoals bij krasverwondingen en huidbeschadigingen). Uit de medische informatie blijkt tevens een breuk van de neus en een kleine hersenbloeding bestaande uit een spoor bloed tussen het zachte hersenvlies en het spinnenwebvlies (subarachnoïdale bloeding).
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 mei 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb met mijn vuisten geslagen en ik heb een kopstoot gegeven. Ik pakte zijn handen beet.