ECLI:NL:RBDHA:2025:9011

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.14809
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.

De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland op 27 januari 2025 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 31 januari 2025 door Duitsland is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland drie keer in een psychiatrische instelling is opgenomen en dat hij hierdoor depressieve en angstklachten heeft overgehouden. Hij stelt dat hij in bewijsnood verkeert en dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. De minister mag er op grond van dit beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom zijn situatie anders zou zijn. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14809

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. A.A. Scholtmeijer),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting. [1]
1.2.
Het verzoek een voorlopige voorziening te treffen staat geregistreerd onder het zaaknummer NL25.14810. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland op 27 januari 2025 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 31 januari 2025, op grond van artikel 18, eerste lid onder d van de Dublinverordening aanvaard.
Zienswijze
5. Eiser verzoekt de rechtbank hetgeen is aangevoegd in de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. De rechtbank kan uit dit verzoek niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser is in Duitsland drie keer opgenomen in een psychiatrische instelling waarbij hem gedwongen medicatie is toegediend. Eiser heeft hier depressieve en angstklachten aan overgehouden. Ten aanzien van de systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Duitsland verkeert eiser in bewijsnood. Juist vanwege deze systeemfouten zijn er geen instanties in Duitsland die kunnen en willen bevestigen dat deze systeemfouten bestaan, laat staan dat de verantwoordelijke instanties willen bevestigen dat zij verantwoordelijk zijn voor die systeemfouten.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Het uitgangspunt is dat de minister er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. Eiser is hier naar het oordeel van de rechtbank niet in geslaagd. Eiser heeft de stelling dat hij in bewijsnood verkeert in het geheel niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de stelling dat eiser in Duitsland is opgenomen in een psychiatrische instelling waar hem gedwongen medicatie is toegediend dan wel dat hij als gevolg daarvan nog altijd medische klachten ondervindt. De minister is er dan ook terecht vanuit gegaan dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
Artikel 17 van de Dublinverordening
7. Eiser voert aan dat de minister in zijn persoonlijke relaas aanleiding had moeten zien zijn asielaanvraag in behandeling te nemen.
7.1.
Uitgaande van de terughoudende toets is de rechtbank van oordeel dat de minister in het bestreden besluit voldoende heeft gemotiveerd waarom zij geen reden ziet de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen. In het gehoor heeft eiser verklaard alleen in Nederland asiel te hebben aangevraagd omdat andere landen hem hebben afgewezen. Eiser heeft daarnaast geen bijzondere, individuele omstandigheden aangevoerd die maken dat de overdracht van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt en gepubliceerd op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.