In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 maart 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting en concludeert dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dit betekent dat de beslissing van de minister in stand blijft.
De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. In dit geval heeft Nederland op 27 januari 2025 een verzoek om terugname bij Duitsland ingediend, dat op 31 januari 2025 door Duitsland is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Duitsland drie keer in een psychiatrische instelling is opgenomen en dat hij hierdoor depressieve en angstklachten heeft overgehouden. Hij stelt dat hij in bewijsnood verkeert en dat er systeemfouten zijn in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Duitsland.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is. De minister mag er op grond van dit beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd waarom zijn situatie anders zou zijn. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen en dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond.