In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 16 april 2025, een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van deze maatregel, waarbij werd vastgesteld dat de maatregel tot het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank heeft nu beoordeeld of de maatregel van bewaring sinds het sluiten van dat onderzoek op 9 april 2025 nog steeds rechtmatig is.
Eiser heeft betoogd dat, indien de rechtbank zich gebonden acht aan de eerdere uitspraak, hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Indien de rechtbank zich niet gebonden acht, stelt eiser dat de onrechtmatigheid van de voorgaande maatregel ook de huidige maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de argumenten van eiser niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft geen grond gevonden om te concluderen dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.