ECLI:NL:RBDHA:2025:9008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.19290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft eerder, op 16 april 2025, een uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van deze maatregel, waarbij werd vastgesteld dat de maatregel tot het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank heeft nu beoordeeld of de maatregel van bewaring sinds het sluiten van dat onderzoek op 9 april 2025 nog steeds rechtmatig is.

Eiser heeft betoogd dat, indien de rechtbank zich gebonden acht aan de eerdere uitspraak, hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Indien de rechtbank zich niet gebonden acht, stelt eiser dat de onrechtmatigheid van de voorgaande maatregel ook de huidige maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de argumenten van eiser niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft geen grond gevonden om te concluderen dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19290

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.R. Scholtens).

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2025 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 25 april 2024 door middel van een kennisgeving van de voortduring van de maatregel in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep, alsmede een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist in de uitspraak van 16 april 2025 [1] .
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Lazar. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 april 2025 (in de zaak NL25.14555) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 9 april 2025) rechtmatig is.
Werkt de onrechtmatigheid van de voorgaande bewaringsmaatregel door in de nieuwe maatregel?
2. Eiser betoogt dat, indien de rechtbank zich gebonden acht aan de uitspraak van 16 april 2025, hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. Indien de rechtbank zich niet gebonden acht aan de uitspraak van 16 april 2025, stelt eiser zich - zoals ook is aangevoerd in die procedure - op het standpunt dat de onrechtmatigheid van de voorgaande maatregel van bewaring met zich meebrengt dat ook de onderhavige maatregel onrechtmatig is.
3. De rechtbank merkt op dat deze grond eerder is aangevoerd in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 16 april 2025. De rechtbank verwijst in dit verband dan ook naar rechtsoverwegingen 7 en 8 van deze uitspraak. Hetgeen eiser in deze procedure heeft aangevoerd, is voor de rechtbank geen aanleiding om daar nu anders over te oordelen. De beroepsgrond slaagt niet.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
4. De rechtbank ziet in de door verweerder en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat niet is voldaan aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel. [2]

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Rotterdam) 16 april 2025 (niet gepubliceerd).
2.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.