ECLI:NL:RBDHA:2025:899

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.694
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en grensdetentie in relatie tot psychische gesteldheid van de eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.M.M. Heilbron, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie, die de maatregel had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak behandeld in aanwezigheid van de eiser, zijn gemachtigde en een tolk, F.H.C.H. Said.

De rechtbank oordeelde dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was, vooral vanwege de ernstige gevolgen voor de psychische gesteldheid van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser leed aan diverse psychische problemen, waaronder nachtmerries, angsttrillingen en suïcidale gedachten, en dat zijn toestand verslechterde. De rechtbank vond het in het belang van de eiser om te oordelen over de voortduring van de vrijheidsontneming, die als onevenredig bezwarend werd aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen met ingang van 15 januari 2025. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was geworden op de dag van de opheffing. De rechtbank heeft de Minister van Asiel en Migratie veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.814,--. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en de eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.694
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 15 januari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer: [nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. J.M.M. Heilbron),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Bij besluit van 29 december 2024 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F.H.C.H. Said. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 januari 2025;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,--.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat de vrijheidsontnemende maatregel van aanvang af onrechtmatig is vanwege het penitentiaire karakter van de wijze waarop deze ten uitvoer wordt gelegd. Subsidiair is aangevoerd dat de vrijheidsontneming ernstige gevolgen heeft voor de psychische gesteldheid van eiser en moet de voortduring van de vrijheidsontneming om die reden als onevenredig bezwarend worden aangemerkt.
2. De rechtbank acht het in het belang van eiser om ten eerste een oordeel te geven over het subsidiair aangedragen punt. Daarbij is van belang dat uit de namens eiser overgelegde stukken blijkt van diverse problemen zoals nachtmerries, angsttrillingen en suïcidale gedachtes. Vanwege deze problemen wordt eiser gedurende de nacht in een aparte cel onder cameratoezicht geplaatst. Ook ter zitting toonde eiser zich kwetsbaar en emotioneel. De rechtbank nam waar dat eiser huilde, trilde en angstig om zich heen keek. Een gesprek met eiser was ook moeilijk te voeren. De rechtbank heeft daarbij niet de indruk gekregen met een acteur van doen te hebben. Eiser heeft desgevraagd aangegeven voorafgaand aan zijn komst naar Nederland zich niet zo te hebben gevoeld als nu en de advocaat van eiser heeft aangegeven dat zij de toestand van eiser ziet verslechteren. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven op wat voor wijze verweerder van plan is de verslechtering van eisers psychische gesteldheid te keren.
3. Mede gelet op het feit dat eisers asielberoep pas op 27 maart 2025 op zitting zal worden behandeld, na een mogelijke detentie van 3 maanden, en de allerminst uit te sluiten verdere verslechtering van de toestand van eiser tot dat moment acht de rechtbank de voortduring van de vrijheidsontneming met ingang van heden onevenredig bezwarend.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank beveelt de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 15 januari 2025. Omdat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is geworden op de dag dat ook de opheffing van de maatregel wordt bevolen, ziet de rechtbank geen aanleiding om eiser schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,-- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van
M.R. van Kerkwijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.