Overwegingen
1. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring vanaf 24 januari 2025 onrechtmatig voortduurt en per direct dient te worden opgeheven. De volgende omstandigheden zijn daarvoor redengevend. In een besluit van 21 januari 2025 heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen omdat de minister voornemens was verzoekster op 27 januari 2025 over te dragen aan Kroatië. Op 24 januari 2025 is door de rechtbank een ordemaatregel getroffen, waarin staat dat eiseres niet mag worden overgedragen totdat op de voorlopige voorziening is beslist. Eiseres is op 15 januari 2025 samen met haar minderjarige dochtertje van 2,5 maand oud in bewaring gesteld. Uit de
Vreemdelingencirculaire paragraaf A onderdeel 2.4 volgt dat een inbewaringstelling met een minderjarig kind niet langer mag duren dan twee weken. In het geval van eiseres verstrijkt die termijn dus op 29 januari 2025. De voorlopige voorziening zal op 4 februari 2025 op zitting worden behandeld. Vast staat dus dat, als eiseres in bewaring moet blijven gedurende de behandeling van de voorlopige voorziening, de termijn van twee weken zal worden overschreden. Het argument van de minister dat het om een minimale overschrijding zal gaan, omdat er een vlucht voor eiseres en haar dochter wordt geboekt voor 5 februari 2025, maakt niet dat er geen overschrijding van de termijn zal plaatsvinden. Bovendien lijkt de minister er vanuit te gaan dat de rechtbank daags na de behandeling op zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening uitspraak zal doen, maar dat is allerminst zeker. De rechtbank heeft in de zaak van de voorlopige voorziening namelijk twee weken de tijd om uitspraak te doen, en verweerder heeft niet gemotiveerd waarom een uitspraak op of vóór 5 februari 2025 te verwachten is.
2. Voor het overige zal de rechtbank beoordelen of de maatregel van 15 januari 2025 tot en met 23 januari 2025 onrechtmatig was en reden geeft tot het toekennen van schadevergoeding.
Gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiseres:
4. 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
5. 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
6. 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiseres heeft de zware gronden onder 3a en 3b betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3a feitelijk juist is en voldoende is gemotiveerd. Eiseres is niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen. Dat eiseres zich direct bij binnenkomst heeft gemeld, maakt dit niet anders. Het feit blijft dat eiseres bij binnenkomst niet beschikte over de juiste documenten, zoals een paspoort en een visum. Ook de zware grond onder 3b is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiseres is eerder met onbekende bestemming vertrokken en heeft zich hiermee onttrokken aan het toezicht en haar uitzetting gefrustreerd.
5. De zware gronden onder 3a en 3b zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking meer. De beroepsgronden slagen niet.
6. Eiseres stelt dat de minister had moeten volstaan met het opleggen van een lichter middel. Daartoe voert eiseres aan dat haar situatie geheel is veranderd nu zij is bevallen van haar dochtertje en het risico op onttrekking daarmee ook geheel is komen te vervallen. Eiseres is nog herstellende van een keizersnee. De minister had, volgens eiseres, de nieuwe situatie meer moeten betrekken in de besluitvorming en heeft dit onvoldoende gedaan en gemotiveerd.
7. De rechtbank is van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat er niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel blijkt dat er een risico op onttrekking is. Eiseres heeft laten zien dat zijn niet meewerkt aan haar overdracht en zich daarbij ook aan het toezicht onttrekt. Dat eiseres een dochtertje heeft maakt dit niet per definitie anders. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de bewaring heeft eiseres ook aangegeven dat zij niet wil meewerken aan haar overdracht naar Kroatië. Hieruit blijkt ook dat haar houding ten opzichte van haar overdracht niet is veranderd. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
9. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 24 januari 2025 onrechtmatig.
10. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 4 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 4 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 400,-.
11. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.