ECLI:NL:RBDHA:2025:897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Mexicaanse vreemdeling en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Mexicaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de eiser vóór het verstrijken van de hem gegeven vertrektermijn in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom er niet met een lichter middel kon worden volstaan en dat de eiser, die zich nooit aan het toezicht had onttrokken, traceerbaar was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring per direct opgeheven. Tevens heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.430,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.814,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2155
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

(gemachtigde: S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 14 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen dhr. Fernandez Y Fernandez. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de maatregel van bewaring per direct dient te worden opgeheven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2. Eiser stelt dat hij de Mexicaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1995] . Eisers aanvraag van een verblijfsvergunning is op 17 juni 2024 afgewezen, waarbij hem een vertrektermijn van vier weken is gegeven. Hij is daartegen in beroep gegaan en heeft een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op 20 december 2024 is de voorlopige voorziening afgewezen en op dat moment is dan ook de vertrektermijn van vier weken ingegaan. De rechtbank gaat er dus vanuit dat eiser tot 17 januari 2025 de tijd had om te vertrekken. Eiser is op 14 januari 2025 in bewaring gesteld, dus vóór het verstrijken van de vertrektermijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan
eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij zijn onrechtmatige verblijf niet heeft gemeld, wat de minister wel doet door de zware grond van artikel 5.1b, derde lid, onder a, Vb 2000 en de lichte grond van artikel 5.1b, vierde lid, onder a Vb 2000 aan de maatregel ten grondslag te leggen.
3. De minister heeft eiser tegengeworpen dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt en dit ter zitting onderbouwd met de stelling dat eiser onder bewind staat, hetgeen zou betekenen dat hij niet over zijn geld kan beschikken. De rechtbank volgt de minister in zoverre dat eiser zonder toestemming van zijn bewindvoerder niet kan beschikken over zijn geld, maar dat betekent niet dat het voor eiser onmogelijk is om zelfstandig, zonder hulp van DT&V, een ticket naar Mexico te boeken. Dat eiser hiervoor toestemming dient te vragen aan zijn bewindvoerder maakt dit voor de rechtbank niet anders, omdat de bewindvoerder gehouden is om zich bij het beheer van het vermogen van eiser te laten leiden door de belangen van eiser.
4. De rechtbank heeft in haar oordeel ook betrokken dat eiser zich voorafgaande aan zijn bewaring nooit aan het toezicht heeft onttrokken en ingeschreven staat in het BRP. Eiser is dus traceerbaar. De rechtbank is het met eiser eens dat de minister in de maatregel van bewaring bij het lichter middel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er niet met een lichter middel kan worden volstaan. De minister is hierbij onvoldoende ingegaan op de verklaringen van eiser over zijn bereidheid naar Mexico te vertrekken, en de acties die eiser zelf al had ondernomen.

Ambtshalve toetsing

5. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
6. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, als zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 14 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 1 x € 130,- (verblijf politiecel) en 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.430,-.
8. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.430,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van R.A. Oelen, griffier.
De uitspraak zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl en is uitgesproken en bekendgemaakt op:
27 januari 2025

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.