In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie, waarbij aan de eiser, een Mexicaanse vreemdeling, de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring onrechtmatig was, omdat de eiser vóór het verstrijken van de hem gegeven vertrektermijn in bewaring was gesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom er niet met een lichter middel kon worden volstaan en dat de eiser, die zich nooit aan het toezicht had onttrokken, traceerbaar was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de maatregel van bewaring per direct opgeheven. Tevens heeft de rechtbank de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.430,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.814,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.