ECLI:NL:RBDHA:2025:896
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling minister in proceskosten na inwilliging nareisaanvraag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een verzoeker en de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister niet tijdig had beslist op zijn nareisaanvraag en de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 9 december 2024 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar wel verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op dit verzoek niet gereageerd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door de aanvraag in te willigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld, zoals geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier L.M. Kalkman, en is openbaar uitgesproken op 6 januari 2025. De verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.