ECLI:NL:RBDHA:2025:896

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL24.42824
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling minister in proceskosten na inwilliging nareisaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een verzoeker en de minister van Asiel en Migratie. De verzoeker had een beroep ingediend omdat de minister niet tijdig had beslist op zijn nareisaanvraag en de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 9 december 2024 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen, waarna de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken, maar wel verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op dit verzoek niet gereageerd.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de minister tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker door de aanvraag in te willigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister in de proceskosten moet worden veroordeeld, zoals geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 453,50, rekening houdend met de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier L.M. Kalkman, en is openbaar uitgesproken op 6 januari 2025. De verzoeker is geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42824
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoeker] , V-nummer: [V-nummer] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),

en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,de minister.

Procesverloop

Verzoeker heeft dit beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de nareisaanvraag en de aanvraag tot een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘familie en gezin’ (hierna: de aanvraag) van verzoeker.
Op 9 december 2024 heeft de minister alsnog een inwilligend besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker door zijn aanvraag alsnog in te willigen.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoeker een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907-,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet de minister het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.1

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
1 Artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
06 januari 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.