ECLI:NL:RBDHA:2025:8957

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13979
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlenging overdrachtstermijn in asielprocedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 mei 2025, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie van 17 maart 2025 tot verlenging van de overdrachtstermijn behandeld. Eiser, die van Tunesische nationaliteit is, heeft op 17 januari 2025 een asielaanvraag ingediend. De Minister had eerder op 19 februari 2025 de overdrachtstermijn verlengd vanwege gevangenzetting. Echter, in het bestreden besluit van 17 maart 2025 werd de termijn opnieuw verlengd, ditmaal op basis van onderduiken. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 mei 2025 was de gemachtigde van de Minister aanwezig, maar eiser en zijn gemachtigde waren afwezig. De rechtbank oordeelt dat de verlenging van de overdrachtstermijn op basis van onderduiken niet juist was, aangezien eiser in preventieve hechtenis en daarna in bewaring verbleef. De rechtbank concludeert dat de Minister ten onrechte de overdrachtstermijn opnieuw heeft verlengd, omdat deze al eerder was verlengd op basis van gevangenzetting, wat in rechte vaststaat.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2025 en ziet geen aanleiding voor de Minister om een nieuw besluit te nemen, aangezien eiser inmiddels is overgedragen. Tevens wordt de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 907,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13979

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Ulutus).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het besluit van verweerder van 17 maart 2025 tot verlenging van de overdrachtstermijn. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een beroepsgrond aan. Aan de hand van deze beroepsgrond beoordeelt de rechtbank de verlenging van de overdrachtstermijn.
2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van verweerder van 17 maart 2025 tot verlenging van de overdrachtstermijn niet in stand kan blijven. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft op 17 januari 2025 een asielaanvraag ingediend. Hij stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
4. Bij besluit van 19 februari 2025 heeft verweerder op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn verlengd vanwege gevangenzetting.
5. Bij besluit van 20 februari 2025 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Bij uitspraak van 3 april 2025 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het beroep van eiser tegen het besluit van 20 februari 2025 ongegrond verklaard.
6. Bij besluit van 17 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn verlengd vanwege onderduiken.
7. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
8. De rechtbank heeft het beroep op 14 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van verweerder. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met kennisgeving vooraf, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De beroepsgrond van eiser
9. Eiser voert, kort gezegd, aan dat verweerder de overdrachtstermijn ten onrechte heeft verlengd.
De beoordeling door de rechtbank
10. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening komt, indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.
11. Bij het bestreden besluit van 17 maart 2025 heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd vanwege onderduiken. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting erkend dat de grondslag van deze verlenging (onderduiken) niet juist is, omdat eiser eerst in preventieve hechtenis en daarna in bewaring verbleef en dus van onderduiken geen sprake was. Dat, zoals de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht, de overdrachtstermijn wel kon worden verlengd vanwege gevangenzetting, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft de overdrachtstermijn bij besluit van 19 februari 2025 al op die grond verlengd en dit besluit staat in rechte vast. Gelet op het voorgaande heeft verweerder bij het bestreden besluit van 17 maart 2025 ten onrechte de overdrachtstermijn (nogmaals) verlengd.
12. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
13. Het beroep moet gegrond worden verklaard. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en het bestreden besluit van 17 maart 2025 zal worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen, omdat verweerder de overdrachtstermijn al bij besluit van 19 februari 2025 heeft verlengd en eiser inmiddels is overgedragen.
14. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 17 maart 2025;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Roozeboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.