ECLI:NL:RBDHA:2025:894

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
09/219763-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag, bewezenverklaring poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging

Op 16 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 7 juli 2024 in Den Haag, waar de verdachte met een mes de aangever, [naam 1], in de rug heeft gestoken en hem ook heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag, omdat niet kon worden aangetoond dat de verdachte opzet had op de dood van de aangever. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de aanklacht. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangever, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. Daarnaast werd openlijke geweldpleging in vereniging bewezen verklaard, aangezien de verdachte niet alleen handelde, maar samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen de aangever. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [naam 1], ter hoogte van € 33.616,29, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/219763-24
Datum uitspraak: 16 januari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 oktober 2024 (pro forma) en 2 januari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Briejer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Weisfelt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp die [naam 1] in de rug, althans het lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [naam 1]
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam heeft gestoken en/of
- één of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
- één of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 7 juli 2024 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op/aan de Noorderzijde, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 1] , door die [naam 1]
- met een mes, althans een scherp/puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam
te steken en/of
- één of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen
en/of
- één of meerdere malen op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en heeft daarnaast, mocht de rechtbank wel tot een bewezenverklaring komen, het voorwaardelijke verzoek gedaan om de aangever nogmaals te horen, de anonieme getuige met wie de politie gesproken heeft te horen en de onbekende man in de djellaba op te sporen en te horen.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024215307 van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 144).
Ten aanzien van feit 1, subsidiair en feit 2:
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 7 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 9):
Op zondag 7 juli 2024 kreeg ik een berichtje op Instagram van
[naam 2] . Ik heb hem verteld dat ik op de Noorderzijde te Den Haag was. Ik zag dat hij vijf tot tien minuten later verscheen op de Noorderzijde. Ik zag dat hij alleen uit zijn auto stapte. Ik zag dat achter hem een grijze Audi reed. Ik zag dat daar twee of drie personen uitstapten. Ik zag dat zij mij allemaal aanvielen. Ik voelde direct hevige pijn. Ik voelde pijn aan mijn rug. Ik voelde dat ik werd gestoken. Ik voelde van alle kanten klappen, vuistslagen en ik werd geschopt.
2. Het proces-verbaal van aanvullend verhoor van [naam 1] , opgemaakt op 7 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 13):
Ik zag dat [naam 2] naar mij toe kwam rennen en halverwege zag ik dat [naam 2] een mes
in zijn rechterhand had en toen hij op ongeveer armlengte voor mij stond zag ik dat hij met zijn rechterarm, waarin hij nog steeds een mes vasthad, bewoog in de richting van mijn linkerzij/rug, achter mijn arm. Ik zag dat toen hij dit deed [naam 2] nog een extra stap naar voren deed. Ik voelde direct daarna een heel erge pijn. Alsof de pijn naar beneden straalde. Ik weet niet zo goed hoe ik het moet omschrijven. Ik voelde met mijn rechterhand dat het mes nog in mijn lichaam zat.
Op dat moment, werd ik aan alle kanten geslagen en viel ik op de grond, terwijl het
mes nog in mijn lichaam zat. Ik viel op mijn rechterzij. Toen begonnen alle jongens mij weer allemaal te schoppen.
3. Een geschrift, te weten de geneeskundige verklaring van [naam 1] , opgemaakt op 8 oktober 2024 voor zover inhoudende (ongenummerd):
Uitwendig waargenomen letsel: steekwond rug
Overige van belang zijnde informatie (operaties, blijvend letsel, etc.): ruggenmerg door bloeding compressie
Geschatte duur van de genezing: maanden
Ten aanzien van feit 1, subsidiair:
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 19):
Op zondag 7 juli 2024 omstreeks 00:02 uur, bevond ik, verbalisant mij te ‘s-Gravenhage. Ik zag dat op het parkeerterrein aan de Noorderzijde een man op de grond lag. Ik zag dat het slachtoffer een man betrof en op zijn zij lag. Ik zag dat er een vrouw een handdoek drukte op de rug van de liggende man.
Het slachtoffer bleek later te zijn:
— [naam 1] geboren 16/12/1996 te 's-Gravenhage —
Na controle zag ik dat [naam 1] één steekwond op zijn rug had.
Ik hoorde hem zeggen: “Ik ben één keer gestoken in mijn rug”. Ik vroeg aan [naam 1] of hij wist wie het had gedaan. Ik hoorde dat [naam 1] zei: “Ja, hij woont hier. Hij heet (fonetisch) [naam 2] ”.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 7 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 21):
Ik zag op de rug van het slachtoffer net onder zijn schouderbladen aan de linkerzijde
van zijn rug een steekwond zat van ongeveer 4 cm breed. Ik zag dat er bloed uit de
wond kwam en dat de ambulanceverpleegkundige direct de wond weer dicht drukte.
Ten aanzien van feit 2 voorts:
6. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige], opgemaakt op 8 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 95):
Vervolgens mondde het geschreeuw uit naar vechten met elkaar. Het waren drie mannen tegen [voornaam] [de rechtbank begrijpt: de aangever [naam 1] ].
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 7 juli 2024 aangever [naam 1] heeft aangevallen op een parkeerplaats aan de Noorderzijde te Den Haag. De verdachte ontkent niet dat hij aangever heeft aangevallen. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever heeft gestompt en geschopt. De verdachte ontkent echter dat hij aangever heeft gestoken met een mes. De verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het incident geen mes gezien heeft. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. Aangever [naam 1] wordt door de verbalisanten aangetroffen met een steekwond in zijn rug en hij heeft van meet af aan verklaard dat het de verdachte is geweest die hem heeft gestoken. Uit het dossier blijkt ook dat de aangever en de verdachte al een conflict met elkaar hadden. Er is voorts geen enkele aanwijzing in het dossier dat iemand anders dan de verdachte aangever [naam 1] zou hebben gestoken. De rechtbank concludeert dan ook dat het de verdachte is geweest die aangever [naam 1] heeft gestoken.
Vrijspraak poging tot doodslag
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag dan wel als een poging tot zware mishandeling.
Om tot een bewezenverklaring van een poging doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangever had. Er is geen bewijs dat de verdachte hem wilde doodsteken, dus van vol opzet is geen sprake.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg – i.c. de dood van de aangever [naam 1] – zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Het dossier geeft geen uitsluitsel omtrent de kracht waarmee de verdachte aangever heeft gestoken en hoe diep de wond is geweest. Een van de verbalisanten ter plaatse zag een wond van ongeveer 4 centimeter breed en uit een geneeskundige verklaring blijkt dat sprake was van een steekwond, waarbij als opmerking is geplaatst: “ruggenmerg, bloeding, compressie” en als geschatte duur van de genezing: “maanden”. Meer houdt het dossier niet in wat betreft aard en ernst van het letsel van aangever. Dit brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of de kans op de dood aanmerkelijk was. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij steken in het lichaam met een mes de kans op ernstig letsel groot is, maar dergelijk letsel is niet per definitie levensbedreigend. De arts die de letselverklaring opmaakte heeft daaromtrent ook niets gerapporteerd. Gelet hierop zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de poging doodslag.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever [naam 1] . Door hem te steken in de rug en voorts ook te slaan en te schoppen heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het steken van een mes in het lichaam ernstige verwondingen kan meebrengen, gegeven de aanwezigheid van vitale organen in het bovenlichaam. De gedraging van de verdachte dient naar haar uiterlijke verschijningsvorm te worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op het intreden daarvan heeft aanvaard. De rechtbank acht dan ook de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Openlijke geweldpleging
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de overige aanwezige personen niet hebben geschopt en geslagen, maar dat hij zelf de enige persoon is geweest die geweld heeft gebruikt tegen aangever. De rechtbank acht dit onaannemelijk, nu niet alleen uit de aangifte volgt dat aangever door meerdere personen is aangevallen, maar dat dit ook wordt bevestigd door een onafhankelijke getuige. De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd jegens aangever [naam 1] , tezamen en in vereniging met meerdere personen.
Voorwaardelijke verzoeken raadsman
De raadsman van de verdachte heeft aan de rechtbank enkele voorwaardelijke verzoeken gedaan, voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen. Dit betreft het opnieuw als getuige horen van aangever [naam 1] , het horen van de anoniem gebleven getuige die ter plaatse door de politie is gesproken en het opsporen van de man in de djellaba die tijdens het incident aanwezig is geweest.
De rechtbank overweegt omtrent deze verzoeken als volgt.
Ten aanzien van het verzoek tot het horen van de anoniem gebleven getuige geldt dat de rechtbank diens verklaring niet heeft gebruikt voor het bewijs. De rechtbank ziet dan ook geen verdedigingsbelang in het horen van deze getuige. Ook van het opnieuw horen van de aangever heeft de raadsman de noodzaak onvoldoende aangetoond. De enkele omstandigheid dat de eerder afgelegde verklaringen van de aangever naar het oordeel van de raadsman onbetrouwbaar zijn, is hiervoor niet voldoende. De verklaringen van de aangever worden immers op essentiële punten ondersteund door het overige bewijs. De rechtbank wijst deze verzoeken af.
Ten aanzien van het verzoek om de man in de djellaba op te sporen geldt dat dit door het openbaar ministerie reeds is geprobeerd maar dat het niet is gelukt. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om opnieuw een opdracht hiertoe te geven. De rechtbank wijst het verzoek af.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 7 juli 2024 te ‘s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [naam 1]
- met een mes, in de rug, heeft gestoken en
- meerdere malen tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen/gestompt en
- meerdere malen tegen het lichaam heeft geschopt/getrapt;
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 7 juli 2024 te ‘s-Gravenhage openlijk, te weten op/aan de Noorderzijde, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 1] , door die [naam 1]
- met een mes, in de rug, te steken en
- meerdere malen tegen het hoofd en het lichaam te slaan/stompen
en
- meerdere malen tegen het lichaam te schoppen/trappen.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de verdachte geen straf op te leggen. Voorts verzoekt de raadsman de voorlopige hechtenis van de verdachte per direct op te heffen, dan wel deze te schorsen teneinde de verdachte een eerder opgelegde straf te laten uitzitten.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en is gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Dit zijn ernstige feiten die voor slachtoffer [naam 1] , blijkens de toelichting op de door hem ingediende vordering tot schadevergoeding, ook (ernstige) gevolgen hebben teweeggebracht. Het is daarbij een kwestie van geluk geweest dat [naam 1] geen ernstiger letsel heeft overgehouden aan het geweld. Ook blijkt uit het dossier dat het geweld heeft plaatsgevonden op een voor het publiek toegankelijke parkeerplaats, waar nietsvermoedende passanten en omwonenden onvrijwillig getuige zijn geweest van het handelen van de verdachte. Hierdoor heeft de verdachte niet alleen voor het slachtoffer, maar ook voor hen een onveilige situatie gecreëerd. De verdachte lijkt voorts ook het kwalijke van zijn handelen niet in te zien en legt de schuld volledig bij het slachtoffer. De rechtbank rekent hem dit aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 oktober 2024. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, doch wel recentelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens overtreding van de Wegenverkeerswet.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De persoonlijke omstandigheden zijn echter niet van dien aard dat deze (in matigende zin) invloed dienen te hebben op de straf.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken voor strafoplegging die de rechtbanken onderling hebben gemaakt (de LOVS-oriëntatiepunten). Voor zware mishandeling is het uitgangspunt zeven maanden gevangenisstraf. Bij een poging gaat daar doorgaans nog een derde van af. Voor openlijke geweldpleging is het uitgangspunt een taakstraf van 150 uur bij enig letsel en een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden bij zwaar lichamelijk letsel. Hoewel onder 1 subsidiair poging tot zware mishandeling ten laste is gelegd, heeft het slachtoffer blijkens de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding ernstig letsel bekomen – te weten een incomplete dwarslaesie – waarvan hij nog steeds de gevolgen ondervindt. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om de ernst van het letsel in het nadeel van de verdachte mee te wegen bij de op te leggen straf.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden is. Deze straf is fors lager dan de eis van de officier van justitie, hetgeen gelegen is in het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie. Voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel ziet de rechtbank geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
Verzoeken raadsman omtrent de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft verzocht om de voorlopige hechtenis per direct op te heffen, nu er volgens de raadsman geen ernstige bezwaren en gronden meer zijn ten aanzien van feit 1, gelet op de bepleite vrijspraak en bovendien daardoor artikel 67a lid 3 Sv aan de orde is ten aanzien van feit 2. Gelet op de bewezenverklaring en de door de rechtbank op te leggen straf wijst de rechtbank dit verzoek af. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis te schorsen teneinde de verdachte de gelegenheid te geven een eerder opgelegde gevangenisstraf uit te zitten. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet het persoonlijke belang van de verdachte bij het uitzitten van een eerder opgelegde straf worden afgewogen tegen het strafvorderlijke belang bij het voortduren van de voorlopige hechtenis. Dat persoonlijke belang weegt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zwaar. Daartoe neemt zij ten eerste in aanmerking dat in geval van schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachtes detentie een andere wettelijke titel moet worden gegeven, wat een aanmerkelijke belasting van de strafrechtsketen meebrengt; na het uitzitten van de eerder opgelegde straf zou de schorsing van de voorlopige hechtenis weer opgeheven moeten worden. Voorts duurt de tijd die de verdachte in detentie doorbrengt per saldo even lang, gegeven dat de voorlopige hechtenis van de in deze zaak opgelegde straf dient te worden afgetrokken.

7.De vordering van de benadeelde partij

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 49.935,11, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 24.935,11 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 34.935,11 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige. De officier van justitie gaat hierbij uit van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering wegens de bepleite vrijspraak en subsidiair om de vordering af te wijzen. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het er op lijkt dat de benadeelde partij een slaatje probeert te slaan uit het incident.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Voor zover de vordering betrekking heeft op de posten eigen risico zorgverzekering, kleding (na afschrijving) en gederfde inkomsten is zij namens de verdachte niet gemotiveerd betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de huishoudelijke hulp is de rechtbank van oordeel dat, in tegenstelling tot de gevorderde € 5.310, een vergoeding van € 1.062 (12 weken x € 88,50) voor toewijzing vatbaar is. Het recht op huishoudelijke hulp loopt af na 3 maanden en aangezien geen herbeoordeling heeft plaatsgevonden kent de rechtbank een vergoeding voor huishoudelijke hulp voor een periode van drie maanden toe. Voorts is de gezinssamenstelling (5 personen, met minderjarigen boven de leeftijd van 5 jaar) zodanig dat de rechtbank 25% van het bedrag van € 354 per week passend acht. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezen verklaarde feiten, ter grootte van € 28.616,29.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde feiten. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op zijn vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 5.000. De rechtbank verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 33.616,29, bestaande uit € 28.616,29 aan materiële schade en € 5.000 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 7 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 33.616,29, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 141, 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
poging tot zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
TWAALF (12) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om een bedrag van € 33.616,29 aan [naam 1] te betalen, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen:
- een bedrag van € 33.616,29, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 7 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 203 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Koole, voorzitter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
mr. M.M. Dolman, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. I. Verhagen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 januari 2025.