ECLI:NL:RBDHA:2025:8908

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
NL25.13320
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag voor machtiging voor voorlopig verblijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, gaat het om een beroep dat eisers hebben ingediend tegen de Minister van Asiel en Migratie. De eisers stellen dat de minister niet tijdig heeft beslist op hun aanvraag van 15 april 2024 voor een machtiging voor voorlopig verblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de beslistermijn van 90 dagen heeft overschreden, nadat deze termijn met drie maanden was verlengd. Eisers hebben de minister verzocht om alsnog binnen twee weken te beslissen, maar dit is niet gebeurd, waarna zij beroep hebben ingesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep ontvankelijk en gegrond is. De rechtbank legt de minister een nieuwe beslistermijn op van 90 dagen, te rekenen vanaf het moment dat de minister de aanvraag van eisers in behandeling neemt. De minister heeft aangegeven de aanvraag in februari 2026 te behandelen, wat betekent dat er vóór 2 mei 2026 een beslissing moet worden genomen. Indien de minister niet tijdig beslist, is zij een dwangsom van € 100,- per dag verschuldigd, met een maximum van € 7.500,-.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de minister de proceskosten van eisers moet vergoeden, vastgesteld op € 453,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.13320

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [nummer] ,

[naam] ,V-nummer: [nummer] ,
[naam] ,V-nummer: [nummer] ,
[naam] ,V-nummer: [nummer] ,
gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. B. de Haan),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eisers hebben ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 15 april 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of partijen het daarmee eens zijn. Partijen hebben daarna niet om een zitting gevraagd. De rechtbank heeft het beroep daarom niet op zitting behandeld en sluit hierbij het onderzoek. [1]
1.2.
Eisers hebben gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eisers hoeven dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen. [2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken. [3] Eisers hebben de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eisers hebben vervolgens beroep ingesteld. [4]
3. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
4. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats, heeft in de uitspraak van 16 augustus 2024 [5] geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘first in first out’ (fifo)-principe van de minister. Dit betekent dat de rechtbank een termijn van 90 dagen oplegt, die begint op het moment dat de minister de zaak van eisers in behandeling neemt. De minister heeft in haar verweerschrift aangegeven de aanvraag van eisers in februari 2026 in behandeling te nemen. Dit betekent dat de minister vóór 2 mei 2026 een beslissing op de aanvraag van eisers bekend dient te maken.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
5. Eisers hebben gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet vóór 2 mei 2026 een besluit op de aanvraag neemt, de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. [6]

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en de minister vóór
2 mei 2026 een besluit moet nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eisers een dwangsom verschuldigd.
7. De minister moet de door eisers gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om vóór 2 mei 2026 alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de minister aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee zij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van J. Yedema, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
3.Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.
7.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.