ECLI:NL:RBDHA:2025:8835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
21 mei 2025
Zaaknummer
09/229111-24 en 22/002273-23 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring eendaadse samenloop van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet met betrekking tot cocaïnehandel

Op 22 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in 1999 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het dealen van cocaïne gedurende een periode van zeven maanden en het opzettelijk aanwezig hebben van twee kilogram cocaïne. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 2 januari, 24 maart en 8 mei 2025. De officier van justitie, mr. N. Bakker, heeft gevorderd tot bewezenverklaring van de tenlastelegging. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.M.J. Comans, heeft verweer gevoerd, maar de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder telefoongesprekken en getuigenverklaringen, vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden en heeft de in beslag genomen telefoon verbeurd verklaard. Tevens is de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van vier maanden gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/229111-24 en 22/002273-23 (tul)
Datum uitspraak: 22 mei 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
inschrijvingsadres in de basisregistratie personen:
[adres] , [postcode 1] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in het Detentiecentrum [plaats] , locatie [locatie]
, [postcode 2] [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 2 januari 2025, 24 maart 2025 (beide pro forma) en 8 mei 2025 (inhoudelijke behandeling).
De zaken tegen de verdachte zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (09/301243-24).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Bakker en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.M.J. Comans naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij in de periode van 9 februari 2024 tot en met 19 september 2024 te 's-Gravenhage,
althans in Nederland opzettelijk
heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd,
in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2
hij op of omstreeks 19 september 2024 te 's-Gravenhage
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 2 kilogram, in elk geval een hoeveelheid
van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1en 2 tenlastegelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat niet bewezen verklaard kan worden dat de verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode constant bezig heeft gehouden met het dealen van drugs. Ter onderbouwing voert de raadsman aan dat het dossier contra-indicaties bevat, waaruit blijkt dat de dealertelefoons niet enkel in gebruik waren bij de verdachte. Voor het overige heeft de raadsman geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Voor wat betreft feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit omdat het bij de verdachte ontbrak aan wetenschap ten aanzien van de aangetroffen drugs.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna, voor zover relevant, nader
worden ingegaan.
3.3.
Bewijsoverwegingen
3.3.1.
Feit 1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de verdachte zich in de periode van 9 februari 2024 tot en met 19 september 2024 schuldig heeft gemaakt aan het handelen in cocaïne.
Allereerst stelt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van de iPhone XR met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Op 19 september 2024 is deze telefoon tijdens de aanhouding van de verdachte onder hem in beslag genomen. Uit de geanalyseerde data van deze telefoon is gebleken dat hierop in de periode van 8 april 2024 tot en met 5 september 2024 veelvuldig korte gesprekken zijn gevoerd met (hard)drugsgebruikers, waarbij daarnaast de woorden “actief” en “tester” via SMS-berichten werden gestuurd. Het is de politie ambtshalve bekend dat drugsdealers deze berichten versturen om hun klanten te laten weten dat zij vanaf dat moment bestellingen kunnen plaatsen. Daarnaast was er op de telefoon ingelogd op een Snapchat-account waarvan de verdachte heeft erkend dat het zijn account is. Uit de historische verkeersgegevens van datzelfde telefoonnummer blijken in de periode van 9 mei 2024 tot en met 19 september 2024 veel contactmomenten te hebben plaatsgevonden met bij de politie bekende (hard)drugsgebruikers, waaronder 348 contactmomenten met [naam] . Bij de rechter-commissaris heeft deze [naam] als getuige verklaard dat de verdachte vanaf februari of maart 2024 zijn dealer werd. Ook heeft de getuige verklaard dat hij voor een periode van acht maanden twee keer per week voor € 30,- euro aan cocaïne bij de verdachte kocht. De rechtbank zal voor het begin- en eindpunt van de pleegperiode daarom uitgaan van deze verklaring. Daarnaast is op deze iPhone XR een gesprek van 16 en 17 september 2024 aangetroffen over de aanschaf van twee blokken in Amsterdam. De verdachte is op 19 september 2024 door de politie in Amsterdam gezien waarbij een overdracht van een witte plastic tas is waargenomen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat deze iPhone XR niet van hem was. De verdachte heeft echter geen enkele verklaring gegeven over hoe hij aan deze telefoon is gekomen en waarom op deze telefoon is ingelogd op zijn Snapchat-account. De rechtbank gaat er gelet op het aantreffen van de telefoon bij de verdachte, dat er op zijn Snapchat-account is ingelogd, de gevoerde gesprekken over de blokken en het ontbreken van een aannemelijke verklaring vanuit de verdachte dat de iPhone XR de telefoon van de verdachte betreft.
Verder volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte ook de gebruiker is geweest van de iPhone 14 met telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Op 19 september 2024 is deze iPhone 14 tijdens de aanhouding van de verdachte onder hem in beslag genomen. Daarnaast heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat deze telefoon van hem was. Uit de geanalyseerde data van deze telefoon blijkt dat de verdachte op 26 juli 2024 een gesprek via Snapchat heeft gevoerd over de handel in harddrugs. Daarnaast worden in de periode van 12 april 2024 tot en met 27 juli 2024 in meerdere Snapchat-gesprekken namen en adressen van bij de politie bekende harddrugsgebruikers gedeeld. Daarnaast zijn op deze telefoon twee video’s van 19 september 2024, waarop twee grote witte blokken zichtbaar zijn, aangetroffen.
Uit de aangetroffen en geanalyseerde data van de onder de verdachte inbeslaggenomen telefoons en de verklaring van getuige [naam] leidt de rechtbank af dat de verdachte intensief contact heeft gehad met verschillende (hard)drugsgebruikers gedurende een aanzienlijke periode. Deze gesprekken waren vaak kort van aard, wat kenmerkend is voor dealgesprekken.
Tot slot heeft de politie op 19 september 2024 twee kilo cocaïne in een witte plastic tas in de achterbak van de auto aangetroffen die door de verdachte werd bestuurd, terwijl kort hiervoor – zoals hierboven al vermeld – de verdachte gezien was bij een overdacht in Amsterdam.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van de gebruikte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van februari 2024 tot en met 19 september 2024 schuldig heeft gemaakt aan cocaïnehandel.
3.3.2.
Feit 2
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de politie op 19 september 2024 in een grijze Hyundai Getz in Amsterdam een overdracht van een witte plastic tas heeft waargenomen. Hierop werd deze auto gevolgd naar Den Haag, waar de politie deze auto op de Tesselschadelaan heeft gecontroleerd. De verdachte was de bestuurder van deze auto. In de achterbak van de auto werd in de witte plastic tas – naar later bleek – twee kilo cocaïne aangetroffen.
Voor een bewezenverklaring van het aanwezig hebben van verdovende middelen is volgens vaste rechtspraak vereist dat op basis van het dossier komt vast te staan dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de in de auto aangetroffen drugs (wetenschap) en dat hij daarover feitelijk kon beschikken (beschikkingsmacht).
Beschikkingsmacht
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte beschikkingsmacht had over de drugs die zijn aangetroffen in de auto waarin hij reed. De auto werd door de verdachte bestuurd, zodat hij in ieder geval de feitelijke beschikkingsmacht had over de drugs. Voor de bestuurder van een auto geldt daarbij dat deze wat betreft de in die auto aanwezige goederen in beginsel geacht mag worden bekend te zijn met en beschikkingsmacht te hebben over alles wat zich in de auto bevindt. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als de verdachte een aannemelijke verklaring heeft voor het tegendeel. Dat is hier niet het geval. Bovendien was de verdachte in de auto aanwezig op het moment dat de drugs in een plastic tas zijn overdragen.
Wetenschap
Daarnaast had de verdachte ook wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne. Bij de aanhouding van de verdachte is onder hem een iPhone XR inbeslaggenomen. Uit de geanalyseerde data van deze telefoon volgt dat de verdachte enkele dagen voor zijn aanhouding berichten heeft verstuurd over de aanschaf van twee blokken in Amsterdam. Uit berichtenconversaties tussen de verdachte en een persoon genaamd “Btje” volgt dat ook wordt gesproken over een ‘’stempel’’ en dat er ‘’nieuwe zijn die hij kan pakken’’ en dat zij deze zelf moeten ophalen. Uit het dossier volgt in dit verband dat de verdachte naar Amsterdam is gereden, waar een drugsoverdracht in de auto die de verdachte bestuurde heeft plaatsgevonden, en dat op de aangetroffen blokken cocaïne een stempel met een cijfer was gedrukt.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte op 19 september 2024 naast beschikkingsmacht, ook wetenschap had van de drugs die zijn aangetroffen in de auto waarin hij reed. Dit maakt dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. hij in de periode van februari 2024 tot en met 19 september 2024 te 's-Gravenhage, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op 19 september 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk aanwezig heeft gehad 2 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafoplegging.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van zeven maanden schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Daarnaast heeft hij een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne in zijn bezit gehad. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van verdovende middelen, en dan met name harddrugs, een gevaar oplevert voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van dergelijke verdovende middelen vaak gepaard met verschillende vormen van criminaliteit, met een ontwrichtende werking op de maatschappij. De rechtbank neemt het de verdachte kwalijk dat hij, als dealer, hieraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd en zich heeft laten leiden door eigen financieel gewin.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 september 2024. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een ongedateerd reclasseringsadvies over de verdachte, waaruit volgt dat de verdachte in het kader van een eerdere veroordeling onder toezicht staat van de reclassering, maar dat het toezicht inhoudelijk nog geen diepgang heeft gekregen. De verdachte heeft geen vaste verblijfplaats en heeft geen inkomen. Er is ook sprake van schuldenproblematiek. Gelet op de proceshouding van de verdachte kan de reclassering de kans op recidive op dit moment niet inschatten. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdachte heeft immers nog een lopend toezicht tot medio 2026, waarvan de termijn opschuift vanwege zijn huidige detentie.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting en bij de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 19 maanden. Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank, naast het hiervoor genoemde, ook rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte. Verder houdt de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat rekening met de eendaadse samenloop van de bewezen verklaarde feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De inbeslaggenomen voorwerpen

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen telefoon verbeurd te verklaren
omdat het ten laste gelegde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp (1 STK Telefoontoestel) verbeurd verklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan de verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten zijn begaan.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 29 november 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 22/002273-23 door de meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag op 11 januari 2024 voorwaardelijke opgelegde straf van vier maanden gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens het niet naleven van de algemene voorwaarde.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, bij de bepaling van de eventuele tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf, verzocht om rekening te houden met het deel dat de verdachte in deze zaak langer in voorarrest heeft gezeten dan hij onvoorwaardelijk aan straf opgelegd heeft gekregen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Daarom acht de rechtbank termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden, waartoe de verdachte is veroordeeld bij onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 januari 2024.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
de eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
19 (NEGENTIEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de inbeslaggenomen goederen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- 1 STK Telefoontoestel;
de vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
gelast de (gehele) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, opgelegd bij voormeld arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 januari 2024 in de zaak met parketnummer 22/002273-23.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van der Harg, voorzitter,
mr. M. de Kleine, rechter,
mr. J. Herfkens, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. E.P.M. van der Hoorn en L.T. Verlinde, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 mei 2025.