ECLI:NL:RBDHA:2025:8818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
NL25.20592
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met verzoek om schadevergoeding na opheffing van de maatregel

Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring die eerder was opgelegd aan de eiser, een Poolse nationaliteit houder. De maatregel was opgelegd op 4 mei 2025, maar werd op 13 mei 2025 opgeheven. Eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist en dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen lichter middel kon worden toegepast. Eiser had aangegeven dat hij bereid was om mee te werken aan voorwaarden, maar de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren om deze te rechtvaardigen. De rechtbank vond dat verweerder voortvarend had gehandeld en dat er geen onrechtmatigheid was in de periode van bewaring. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20592

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.H. van Wingerden),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 13 mei 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, vanwege de tenuitvoerlegging van een strafvonnis.
Eiser heeft ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiseres heeft op 7 mei 2025 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 12 mei 2025 een reactie op de beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten op 14 mei 2025.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1988 en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Maatregel van bewaring

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde.
Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Eiser heeft tijdens het gehoor verklaard dat hij Nederland op eigen gelegenheid kan verlaten door naar België te vertrekken. Hij is hiertoe ook financieel in staat. Eiser is verder ook bereid om mee te werken aan eventuele voorwaarden zoals een meldplicht. Verweerder heeft hier onvoldoende over doorgevraagd, waardoor een lichter middel niet serieus is overwogen. Een gedwongen uitzetting zou voor eiser onevenredig zwaar uitpakken, omdat hij dan het risico loopt zijn werk in België te verliezen.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd en het risico op het onttrekken aan toezicht dat daaruit voortvloeit, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in dit geval geen andere afdoende en minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kon worden toegepast. Verweerder heeft in het kader van het lichter middel ook voldoende vragen gesteld tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Verweerder heeft bij de beoordeling terecht betrokken dat eiser ongewenst is verklaard. Verder heeft verweerder betrokken dat eiser al dertien keer is uitgezet naar Polen, maar steeds is teruggekeerd naar Nederland. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die leiden tot de conclusie dat met een lichter middel had moeten worden volstaan. Dat hij stelt dat hij het risico loopt om zijn werk te verliezen in België, is daartoe onvoldoende. Ook is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de bewaring voor eiser onredelijk bezwarend maken.
Voortvarend handelen
7. Eiser voert verder aan dat verweerder niet kenbaar heeft gemaakt welke uitzettingshandelingen zijn verricht. Eiser verzoekt verweerder om hierover duidelijkheid te verschaffen.
8. Uit de brief van verweerder van 12 mei 2025 blijkt dat op 8 mei 2025 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd, een vluchtaanvraag is gedaan en de vluchtgegevens zijn ontvangen. Daarnaast is eiser op 12 mei 2025 in kennis gesteld van de geplande uitzetting naar Polen per vliegtuig op 15 mei 2025. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende voortvarend gehandeld.
Ambtshalve toets
9. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 20 mei 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.