Op 20 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een vreemdelingenzaak waarbij eiser, met de Turkse nationaliteit, in beroep ging tegen een maatregel van bewaring die op 6 mei 2025 door de minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, en was opgelegd omdat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zou beletten. Eiser had zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en had de rechtbank de gelegenheid gegeven om beroepsgronden in te dienen, maar deze zijn niet ontvangen binnen de gestelde termijn. De rechtbank heeft op 19 mei 2025 het onderzoek gesloten.
In de overwegingen van de rechtbank werd vastgesteld dat eiser de gronden voor de maatregel van bewaring niet had betwist en dat deze gronden feitelijk juist waren. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was geweest tot het moment van het sluiten van het onderzoek. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en werd openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie.