In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 april 2025 een beschikking gegeven inzake het gezag en de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1]. De moeder heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en om het gezamenlijk gezag om te zetten naar eenhoofdig gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, die een affectieve relatie hadden tot 2016, de ouders zijn van [minderjarige 1], geboren in 2014. De vader heeft [minderjarige 1] erkend en zij verblijft bij de moeder. Eerdere beschikkingen hebben al gezorgd voor een regeling waarbij de vader om de week zorg heeft. De moeder heeft echter aangegeven dat deze regeling niet goed verloopt, mede door de aanwezigheid van de partner van de vader, die in het verleden [minderjarige 1] heeft mishandeld. De rechtbank heeft de mening van [minderjarige 1] gehoord en vastgesteld dat zij behoefte heeft aan contact met haar vader, maar niet met zijn partner. De ouders hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over een nieuwe zorgregeling waarbij [minderjarige 1] iedere zaterdag bij de vader zal zijn, zonder de aanwezigheid van de partner van de vader. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet goed functioneert, omdat de vader regelmatig zijn toestemming weigert voor belangrijke zaken zoals school en identiteitsdocumenten. Daarom heeft de rechtbank besloten om het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag toe te wijzen, in het belang van [minderjarige 1]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.