ECLI:NL:RBDHA:2025:8782
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die een V-nummer heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarin werd bepaald dat hij niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zonder dat er een zitting heeft plaatsgevonden, op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft beoordeeld of aan de indieningsvereisten is voldaan en of er sprake is van onverwijlde spoed. Gezien de uitzonderlijke omstandigheden, waaronder een cluster van vele tientallen zaken en het gebrek aan communicatie met verzoekers, heeft de voorzieningenrechter besloten om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten. Verzoeker heeft niet expliciet aangegeven welke voorlopige voorziening hij vraagt, maar het verzoek wordt opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat inhoudt dat verzoeker moet terugkeren naar Turkije.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker zonder enige toelichting aanvoert dat hij onder het associatierecht tussen de EU en Turkije valt, maar dat deze claim onvoldoende onderbouwd is. Verzoeker heeft de gelegenheid gehad om zijn gronden aan te vullen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Het verzoek om een voorlopige voorziening is daarom als kennelijk ongegrond afgewezen. Tevens is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.