ECLI:NL:RBDHA:2025:8753
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toewijzing van proceskostenvergoeding na inwilligend besluit over machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 17 maart 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op dit verzoek niet gereageerd.
De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de wet kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit te nemen.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe en stelt het bedrag vast op € 453,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De minister is niet verplicht om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 12 mei 2025.