ECLI:NL:RBDHA:2025:8753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 mei 2025
Publicatiedatum
20 mei 2025
Zaaknummer
NL25.12385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van proceskostenvergoeding na inwilligend besluit over machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster had een beroep ingediend omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 17 maart 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De minister heeft op dit verzoek niet gereageerd.

De rechtbank oordeelt dat het niet nodig is om partijen uit te nodigen voor een zitting. Volgens de wet kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten als de indiener zijn beroep intrekt omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat de minister inderdaad tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster door alsnog een besluit te nemen.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding toe en stelt het bedrag vast op € 453,50, rekening houdend met de inschakeling van een professionele juridische hulpverlener en de wegingsfactor van 0,5, omdat de zaak van licht gewicht is. Daarnaast heeft verzoekster verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht, wat door de rechtbank is toegewezen. De minister is niet verplicht om het griffierecht te vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter R.J.A. Schaaf en is openbaar gemaakt op 12 mei 2025.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.12385
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: B.A. Palm)

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoekster om vergoeding van haar proceskosten.
Verzoekster heeft een beroep ingediend, omdat de minister niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van verzoekster voor een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: de aanvraag).
Op 17 maart 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen op de aanvraag.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster haar beroep ingetrokken. Zij heeft daarbij het verzoek gedaan om de minister te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De minister heeft niet op het verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank vindt het in deze zaak niet nodig om partijen uit te nodigen voor een zitting.1
2. Als een indiener het beroep intrekt, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen aan diens beroepschrift, dan kan de bestuursrechter het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten van de indiener.2
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop, is de minister tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De minister heeft immers alsnog een besluit op de aanvraag van verzoekster genomen.
1. Artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, in samenhang met het Besluit Proceskosten bestuursrecht (Bpb).
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de minister in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Volgens het Bpb is dit een vast bedrag, omdat verzoekster een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een verzoek in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5, omdat deze zaak van licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een verzoek tot proceskostenveroordeling, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang beperkt is en de aard van de zaak eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak één categorie lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 453,50 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).
5. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht. De rechtbank wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe. De minister is dan ook niet gehouden om op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van S.J. Simorangkir, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 mei 2025

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.