ECLI:NL:RBDHA:2025:8733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 mei 2025
Publicatiedatum
19 mei 2025
Zaaknummer
C/09/664454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot doorhaling van latere vermeldingen betreffende naamskeuze in geboorteakten

Op 6 mei 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de officier van justitie verzocht om doorhaling van latere vermeldingen betreffende naamskeuze in de geboorteakten van twee minderjarigen. De ouders van de kinderen, geboren in 2015 en 2017, hadden een akte van naamskeuze laten opstellen, maar de rechtbank oordeelde dat deze akte ten onrechte was opgemaakt. De reden hiervoor was dat het oudste kind vóór 1 januari 2016 was geboren, waardoor het niet in aanmerking kwam voor de overgangsregeling van de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (WIGG). De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de akte van naamskeuze abusievelijk had opgemaakt en dat de latere vermeldingen in de geboorteakten dus onterecht waren toegevoegd. De ouders voerden aan dat de wet discriminatoir was, omdat het hen niet toestond om voor hun kinderen dezelfde rechten te claimen als voor kinderen die na de invoering van de WIGG waren geboren. De rechtbank begreep de zorgen van de ouders, maar oordeelde dat de wet correct was toegepast en dat er geen aanleiding was om van de wettelijke regeling af te wijken. De rechtbank gelastte daarom de doorhaling van de latere vermeldingen van naamskeuze in de geboorteakten van de kinderen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: 24-2598
Zaaknummer: C/09/664454
Datum beschikking: 6 mei 2025

Doorhaling van een latere vermeldingen betreffende naamskeuze

Beschikkingop het op 4 april 2024 ingekomen verzoek van de officier van justitie in het arrondissement Den Haag.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de vader] ,

[de moeder] ,
de vader en de moeder van de minderjarigen,
samen te noemen: de ouders
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
gemachtigde: [naam]

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] ,

zetelend te [plaats] ,
de ambtenaar.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van de ouders van 29 april 2024;
- de brief van de ouders van 27 juni 2024 met bijlagen;
- de brief van de ouders van 22 november 2024;
- de reactie van de officier van justitie van 14 januari 2025;
- de brief van de ouders van 4 maart 2025 met bijlagen;
- de brief van de ambtenaar van 5 maart 2025.
Op 8 april 2025 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de ouders met hun gemachtigde.
De officier van justitie en de ambtenaar zijn – met voorafgaande kennisgeving daarvan – niet ter terechtzitting verschenen.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot doorhaling van de latere vermeldingen betreffende naamskeuze toegevoegd aan de geboorteakte [geboorteakte 1] van het jaar 2015 betreffende de geboorte van [minderjarige 1] en aan de geboorteakte [geboorteakte 2] van het jaar 2017 betreffende de geboorte van [minderjarige 2] .
De ouders voeren verweer dat hierna zal worden besproken.
Feiten
- Op [geboortedatum 1] 2015 respectievelijk [geboortedatum 2] 2017 zijn te [geboorteplaats] geboren de minderjarigen:
- [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] .
- Op 7 februari 2024 hebben de ouders bij de ambtenaar in de gemeente ’s-Gravenhage een akte van naamskeuze laten opstellen waarmee voor [minderjarige 1] is gekozen voor de gecombineerde geslachtsnaam [geslachtsnaam 1] . Deze akte van naamskeuze heeft tot gevolg dat de gekozen gecombineerde geslachtsnaam ook voor [minderjarige 2] geldt.
- Op basis van voornoemde akte zijn aan de geboorteakten van beide minderjarigen ‘latere vermeldingen betreffende naamskeuze’ gevoegd waaruit blijkt dat is gekozen voor de gecombineerde geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 1] ’.
- De ambtenaar heeft de ouders bij e-mail van 14 februari 2025 gevraagd in te stemmen met doorhaling van de latere vermeldingen betreffende naamskeuze, omdat gebleken is dat de voornoemde akte van naamskeuze ten onrechte is opgemaakt.
- De ouders hebben niet ingestemd met het verzoek.
- De ambtenaar heeft de officier van justitie bij brief van 15 maart 2024 verzocht om hem te gelasten de hiervoor genoemde latere vermeldingen betreffende naamskeuze door te halen.

Beoordeling

De ambtenaar legt aan het verzoek ten grondslag dat de akte van naamskeuze ten onrechte is opgemaakt. Het verzoek van de ouders met betrekking tot de naamskeuze is namelijk gebaseerd op de overgangsregeling van de Wet Introductie Gecombineerde Geslachtsnaam (hierna: WIGG). Aangezien [minderjarige 1] is geboren op [geboortedatum 1] 2015, dus vóór 1 januari 2016, is deze regeling niet van toepassing op [minderjarige 1] . De ambtenaar heeft dus per abuis de akte van naamskeuze opgemaakt en de latere vermeldingen toegevoegd aan de geboorteakten van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De ouders stemmen niet in met het verzoek. De ouders stellen zich op het standpunt dat sprake van discriminatie. In de eerste plaats is volgens de ouders de wet discriminatoir omdat de vaststelling van de leeftijdsbeperking in artikel IIIB van de WIGG op onjuiste gronden in de wet is opgenomen. Om die reden is sprake van leeftijdsdiscriminatie. In de tweede plaats is sprake van discriminatie omdat strikte toepassing van de wet meebrengt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet dezelfde rechten hebben als kinderen die op grond van de overgangsregeling van de WIGG wél kunnen kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam, zo betogen de ouders. De ouders wensen dan ook de gecombineerde geslachtsnaam, zoals nu toegevoegd aan de geboorteakten van hun kinderen, te handhaven. Dit is voor de ouders belangrijk omdat hun kinderen de laatste personen in Nederland zijn aan wie de geslachtsnaam van de moeder, ‘ [geslachtsnaam 2] ’, kan worden doorgegeven. Indien de kinderen niet de gecombineerde geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam 1] ’ mogen blijven dragen zal de familienaam van de moeder uitsterven. Bovendien zal toewijzing van het verzoek vergaande gevolgen hebben voor de kinderen en is daarmee niet in hun belang. De ouders verzoeken, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, een uitzondering te maken op de regels.
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:24, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan – voor zover hier van belang – doorhaling van een in een register van de burgerlijke stand ten onrechte voorkomende akte of latere vermelding, op verzoek van belanghebbenden of van het openbaar ministerie door de rechtbank worden gelast.
Artikel 1:5 BW bepaalt welke geslachtsnaam een kind krijgt. Ten tijde van de geboorte van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] was geldend recht dat ouders bij de geboorte van hun eerste gezamenlijke kind konden kiezen of het kind de geslachtsnaam van de moeder of van de vader kreeg. Als geen keuze werd gemaakt kreeg het kind automatisch de geslachtsnaam van de vader (als de ouders gehuwd waren of het kind was erkend voor de geboorte) of van de moeder (als de ouders ongehuwd waren en het kind niet erkend was voor de geboorte). Deze regeling geldt op dit moment nog steeds.
Sinds 1 januari 2024 biedt de wet ouders een extra mogelijkheid. Op die datum is namelijk de WIGG in werking getreden, op grond waarvan artikel 1:5 BW is gewijzigd. Op grond van het nu geldende artikel 1:5 BW kunnen ouders gezamenlijk verklaren dat hun eerste kind een gecombineerde geslachtsnaam zal hebben. Die mogelijkheid bestond tot 31 december 2024 ook voor ouders wiens oudste gezamenlijke kind is geboren op of na 1 januari 2016. Ouders die dat wensten hadden de mogelijkheid om ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand gezamenlijk te verklaren dat hun kind een gecombineerde geslachtsnaam zou krijgen. Deze overgangsregeling staat in artikel IIIB van de WIGG.
De rechtbank overweegt als volgt. De ouders hebben voor hun beide kinderen van de overgangsregeling gebruik willen maken. De ambtenaar heeft op verzoek van de ouders een daartoe bestemde akte opgemaakt. Echter, omdat [minderjarige 1] is geboren op [geboortedatum 1] 2015, dus vóór 1 januari 2016, komen de kinderen niet in aanmerking voor deze extra mogelijkheid die de wet bood. Daarmee staat vast dat de op verzoek van de ouders door de ambtenaar opgemaakte akte van naamskeuze ten onrechte is opgemaakt en als gevolg daarvan dat ook de latere vermeldingen van naamskeuze bij de beide geboorteakten ten onrechte zijn gedaan. Gelet hierop heeft de ambtenaar dan ook op juiste gronden de doorhaling van deze latere vermeldingen van naamskeuze aan de officier van justitie verzocht.
De ouders voeren aan dat de wet discrimineert door een leeftijdsgrens te stellen. Als gevolg van die leeftijdsgrens is er volgens de ouders een grote groep kinderen die geen gebruik kan maken van de overgangsregeling, terwijl daar geen enkele goede reden voor bestaat. Hoewel de rechtbank de wens van de ouders begrijpt en ook op zitting heeft gezien dat het voor de ouders heel erg belangrijk is dat beide kinderen de gecombineerde geslachtsnaam krijgen, ziet de rechtbank in de omstandigheden van het geval geen aanleiding om af te wijken van de regeling in de wet. De in de overgangsregeling opgenomen leeftijdsgrens is namelijk een weloverwogen keuze van de wetgever geweest, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis. [1] Het is niet aan de rechtbank om in de keuze van de wetgever te treden. Wel kan de rechter toetsen of de wet in dit geval juist is toegepast en dat is, zoals hiervoor aangegeven, met het verzoek tot doorhaling het geval . De rechtbank ziet evenmin aanleiding om, zoals door de ouders verzocht, de Raad van State om advies te vragen. De rechtbank zal dat niet doen omdat niet is onderbouwd op basis waarvan de rechtbank een dergelijk advies kan vragen en niet is onderbouwd waarover advies gevraagd moet worden.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat toepassing van de wet geen discriminatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betekent. De wettelijke regels gelden namelijk voor alle kinderen die zijn geboren vóór 1 januari 2016 en hun jongere broertjes of zusjes en in de wet zijn daarop geen uitzonderingen opgenomen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden bij toepassing van de wet, niet anders behandeld dan alle andere kinderen in dezelfde situatie.
Ook het argument dat de geslachtsnaam [geslachtsnaam 2] dreigt uit te sterven gaat niet op. Als dat namelijk al het geval is, dan bestaat er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] de mogelijkheid om een verzoek tot wijziging van hun geslachtsnaam in te dienen bij Justis zodra zij meerderjarig zijn. Daarmee kan het uitsterven van de geslachtsnaam eveneens worden voorkomen, zodat dit nu geen reden vormt om af te wijken van de wet.
Hoewel de rechtbank ten slotte begrijpt dat het voor alle betrokkenen vervelend is dat de geslachtsnaam van de kinderen weer moet worden teruggedraaid, is niet onderbouwd dat de gevolgen daarvan zo ernstig zijn dat om die reden een uitzondering op de wet zou moeten worden gemaakt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het verzoek van de officier van justitie op de wet is gegrond en op navolgende wijze voor toewijzing vatbaar.

Beslissing

De rechtbank:
gelast de doorhaling van de latere vermelding van naamskeuze, behorende bij de akte met nummer [geboorteakte 1] , van het jaar 2015, voorkomend in het register van geboorten van de gemeente [plaats] ;
gelast de doorhaling van de latere vermelding van naamskeuze, behorende bij de akte met nummer [geboorteakte 2] , van het jaar 2017, voorkomend in het register van geboorten van de gemeente [plaats] .
Deze beschikking is gegeven door mr. A.P. de Klerk, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.G. Coopmans-Veraa als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 mei 2025.

Voetnoten

1.Tweede Kamer der Staten-Generaal, Aanhangsel van de handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1102