ECLI:NL:RBDHA:2025:872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2025
Publicatiedatum
27 januari 2025
Zaaknummer
NL25.2727
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het kader van Dublinclaimant

Op 27 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiser, een Turkse nationaliteit, en de minister van Asiel en Migratie. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 10 januari 2025, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De maatregel van bewaring werd opgeheven op 17 januari 2025, omdat eiser was overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland. Eiser verzocht om schadevergoeding, wat ook werd aangemerkt als onderdeel van zijn beroep. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest. Eiser had niet betwist dat er een significant risico op onttrekking aan het toezicht bestond, en verweerder had voldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Eiser had zich niet onttrokken aan zijn wekelijkse meldplicht, maar had ook geen actie ondernomen om vrijwillige overdracht mogelijk te maken. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.2727

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 17 januari 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 23 januari 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 24 januari 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 27 januari 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1995 en de Turkse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een lichter middel. Hij heeft zich niet onttrokken aan de wekelijkse meldplicht. Hij wijst in dat kader op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 12 februari 2021 [2] en stelt dat sprake is van een vergelijkbare zaak. Verweerder had ook al eerder een vlucht kunnen boeken toen eiser nog in het asielzoekerscentrum verbleef.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
5.
Verweerder heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom niet is volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel volgt immers een significant risico op onttrekking aan het toezicht. Het enkele feit dat eiser zich niet heeft onttrokken aan zijn wekelijkse meldplicht doet daar niet aan af. Niet is gebleken dat eiser enige actie heeft ondernomen om vrijwillige, zelfstandige gecontroleerde overdracht mogelijk te maken en ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat eiser voornemens was om vrijwillig mee te werken aan een gecontroleerde overdracht. Hij heeft meermaals verklaard niet te willen meewerken, zo ook nogmaals tijdens het laatste vertrekgesprek op 14 januari 2025. Verweerder heeft gelet daarop terecht geconcludeerd dat geen andere mogelijkheid bestond dan een gecontroleerde overdracht vanuit vreemdelingenbewaring. Eisers beroep op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats -s Hertogenbosch, van 12 februari 2021 leidt niet tot een ander oordeel, nu er gelet op het voorgaande geen sprake is van een vergelijkbare situatie.
6. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 27 januari 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.