ECLI:NL:RBDHA:2025:8684
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 mei 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling die niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning. De verzoeker, die bezwaar had gemaakt tegen het primaire besluit van de minister van Asiel en Migratie, vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die het mogelijk maakten om voorbij te gaan aan de indieningsvereisten, zoals het betalen van griffierecht en het vermelden van gronden. Dit was het geval omdat het verzoek deel uitmaakte van een cluster van vele tientallen zaken waarin communicatie met verzoekers moeilijk was en er aanwijzingen waren voor misbruik van recht.
De voorzieningenrechter beoordeelde vervolgens de inhoud van het verzoek. Verzoeker had niet duidelijk gemaakt welke voorlopige voorziening hij vroeg, maar het verzoek werd opgevat als een verzoek om opschorting van de rechtsgevolgen van het primaire besluit, dat inhield dat verzoeker moest terugkeren naar Turkije. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn beroep op het associatierecht tussen de EU en Turkije en dat zijn bezwaar kennelijk ongegrond was. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.