4.7.De rechtbank acht het opvragen van medische informatie, indien de verzekeringsarts dit noodzakelijk acht voor een zorgvuldige medische beoordeling, een bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft om de in 4.6 genoemde beslistermijn te verlengen. Indien het Uwv medische informatie heeft opgevraagd, zal de rechtbank de genoemde beslistermijnen verlengen met vier weken.
5. In dit beroep heeft verweerder in de brief van 2 mei 2025 meegedeeld dat de
(ex-)werkneemster op 9 april 2025 op een spreekuur bij de verzekeringsarts is geweest. Na afloop van het spreekuur heeft de verzekeringsarts besloten dat het noodzakelijk is voor een zorgvuldige beoordeling om medische informatie bij haar behandelaar(s) op te vragen. Voor het opvragen van de medische informatie dient een machtiging te worden ondertekend door de (ex-)werkneemster van eiseres, welke het Uwv nog niet heeft ontvangen. Verweerder zal de (ex)werkneeemster eraan herinneren om de machtiging te ondertekenen.
6. De rechtbank ziet in het voorgaande geen reden om de in 4.6 en 4.7 genoemde beslistermijnen te verlengen. Verweerder heeft weliswaar in zijn brief van 2 mei 2025 vermeld dat de (ex)-werkneemster eraan zal worden herinnerd om de machtiging te ondertekenen, maar daarbij niet gesteld dat dit een bijzondere omstandigheid vormt en evenmin verzocht om de termijn te verlengen. In deze zaak betekent dit concreet dat het Uwv binnen zeven weken na het spreekuurcontact van 9 april 2025 een besluit bekend moet maken. De rechtbank houdt hierbij dus rekening met een termijn van vier weken voor het opvragen van de medische informatie en van drie weken voor het nemen van een beslissing. Gelet op de tijd die is verstreken tussen het spreekuurcontact en de datum van deze uitspraak zal de rechtbank in de beslissing hierna bepalen dat verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
7. Eiseres heeft de rechtbank niet verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. Toch ziet de rechtbank hiervoor aanleiding, omdat eiseres al bijna een jaar wacht op een beslissing op haar herbeoordelingsverzoek. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken hierover en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5).